ECLI:NL:ORBBNAA:2009:23

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
2004/0372
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.Th. Drop
  • Th. Groeneveld
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op aftrek van lijfrente tussen vader en zoon

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op Sint Maarten, staat de vraag centraal of belanghebbende recht heeft op aftrek van een betaalde termijn van lijfrente in het jaar 2000. De belanghebbende had op 9 februari 2004 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd gekregen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van Naf 126.040. Na het indienen van een bezwaarschrift op 5 maart 2004, werd het bezwaar op 7 april 2004 door de Inspecteur afgewezen. Belanghebbende ging hiertegen in beroep op 7 juni 2004. Tijdens de zitting op 27 oktober 2008 waren zowel belanghebbende als een vertegenwoordiger van de Inspecteur aanwezig.

De zaak draait om een overeenkomst van lijfrente die op 28 juni 2000 tussen belanghebbende en zijn vader werd gesloten. De overeenkomst stipuleerde dat belanghebbende recht had op een lijfrente, waarvoor zijn vader een koopsom van NLG 50.000,- betaalde. Belanghebbende had de in dat jaar betaalde termijn van de lijfrente in mindering gebracht op zijn inkomen, maar de Inspecteur betwistte de aftrek. In de uitspraak op bezwaar werd erkend dat er sprake was van een lijfrente, maar de aftrek werd afgewezen op basis van een nieuwe tekst van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB 1943).

De Raad van Beroep oordeelde dat belanghebbende recht had op aftrek van het bedrag van NLG 26.875,- als persoonlijke last, gebaseerd op de geldende tekst van de LIB 1943 voor het jaar 2000. De Raad stelde vast dat de overgangsregeling, zoals neergelegd in het Publicatieblad 2001/94, niet van toepassing was voor het jaar 2000, en dat de Inspecteur zich op een onjuist juridisch uitgangspunt had gebaseerd door de aftrek te weigeren. De Raad verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en bevestigde het recht op aftrek van de betaalde termijn van de lijfrente.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 april 2009, nr. 2004/0372
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKENzitting houdende op Sint Maarten,
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 9 februari 2004 een aanslag inkomstenbelasting 2000 opgelegd, naar een belastbaar inkomen van Naf 126.040.
1.2.
Belanghebbende is bij bezwaarschrift van 5 maart 2004, dus tijdig, in bezwaar gekomen tegen deze aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 7 april 2004 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is op 7 juni 2004, dus tijdig, tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4.
Ter zitting van 27 oktober 2008 zijn verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur [A].

2.Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door
eenvan hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1.
Tussen belanghebbende en zijn vader is op 28 juni 2000 een overeenkomst van lijfrente gesloten waarin onder meer is bepaald dat belanghebbende tegen betaling door zijn vader van een koopsom groot NLG 50.000,- van deze een van het leven van zijn vader afhankelijke lijfrente ingevolge artikel 16, eerste lid, letter a, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (lierna: LIB 1943) bedingt. De lijfrente is gesteld op 2 gelijke termijnen van NLG 26.875,- die zullen worden betaald op 31 december 2000 en 31 juli 2001.
2.2.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2000 de in dat jaar betaalde termijn van lijfrente in mindering gebracht op zijn inkomen. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een lijfrente en heeft een bedrag gecorrigeerd.
2.3.
In de uitspraak op bezwaar betwist de Inspecteur niet langer dat er sprake is van een lijfrente, maar wijst de geclaimde aftrek toch af, zich baserend op de nieuwe tekst van artikel 16 van de LIB 1943.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende in het jaar 2000 recht heeft op aftrek van NLG 26.875,- wegens een betaalde termijn van lijfrente.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Voor de standpunten van partijen wordt voorts verwezen naar de gedingstukken.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De tekst van de LIB 1943 zoals die gold van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 luidt als volgt:
1. Persoonlijke lasten zijn:
a. lijfrenten , en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7, met dien verstande, dat geen aftrek is toegestaan terzake van uitgaven gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie, tenzij zij de tegenwaarde van een prestatie vormen;
5.2.
De Inspecteur betwist in de uitspraak op bezwaar niet langer dat er in casu sprake is van een lijfrente; het is de Raad niet gebleken dat de Inspecteur zich hierbij op een onjuist juridisch uitgangspunt heeft gesteld. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aftrek bij belanghebbende evenwel geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 16 LIB 1943, tekst met ingang van 1 januari 2001 in samenhang met de overgangsregeling zoals die is neergelegd in artikel V , Publicatieblad 2001/94.
5.3.
De Raad constateert dat, nu niet langer in geschil is dat de tussen belanghebbende en zijn vader gesloten overeenkomst kan worden geduid als een overeenkomst van lijfrente en de op grond van die overeenkomst in het jaar 2000 door belanghebbende betaalde termijn als een termijn van lijfrente dient te worden beschouwd, belanghebbende op grond van de voor het jaar 2000 geldende tekst van de LIB 1943 recht heeft op aftrek als persoonlijke last van een bedrag groot NLG 26.875,-.
5.4.
De door de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar genoemde overgangsregeling, artikel V, lid 4, van het Publicatieblad 2001/94, luidt als volgt:
"Ingeval van een verplichting tot betaling van lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 16, eerste lid onderdeel a, onder 1e , van de LIB 1943 worden als tegenwaarde van de prestatie in dat artikel niet in aanmerking genomen de termijnen die voor 1 januari 2001 zijn betaald."
De Raad stelt vast dat de overgangsregeling uitsluitend ziet op aftrek als persoonlijke last in de jaren 2001 en volgende, en niet, zoals de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar stelt, relevant is voor het jaar 2000. De overgangsregeling bepaalt slechts dat voor de berekening van een eventuele aftrekpost als persoonlijke last in 2001 de door belanghebbende in het jaar 2000 betaalde termijn van lijfrente niet in aanmerking genomen mag worden bij de becijfering van de tegenwaarde van de prestatie, zoals bedoeld in het met ingang van 1 januari 2001 geldende artikel 16, lid 1, onderdeel a, onder 1e, LIB 1943.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond.
Aldus gedaan in raadkamer op 17 april 2009 door mrs. J.Th. Drop, Th. Groeneveld en G.J. van Muijen in tegenwoordigheid van secretaris S.J. Rasmijn en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.