ECLI:NL:ORBBNAA:2011:BT1728

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
9 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2011/47463 en 2011/47464
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling voor diensten in zee- of luchthavengebied in Aruba en de toepassing van de Landsverordening Belasting op Bedrijfsomzetten

In deze zaak gaat het om de vraag of een vrijstelling voor het verrichten van diensten in een zee- of luchthavengebied in Aruba van toepassing is op de diensten die belanghebbende, een exploitant van de internationale luchthaven op Aruba, heeft verleend. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 9 september 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) voor de jaren 2007, 2008 en 2009. De Raad oordeelde dat de vrijstelling, zoals vastgelegd in artikel 12, lid 1, onderdeel h, van de Landsverordening Belasting op Bedrijfsomzetten (LBBO), alleen geldt voor diensten die rechtstreeks verband houden met de aankomst en het vertrek van personen en met het binnenkomen en uitgaan van goederen. De Raad concludeerde dat de door belanghebbende verleende diensten, die voornamelijk aan derden werden verleend, niet onder deze vrijstelling vallen. De Raad verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep voor bepaalde tijdvakken en ongegrond voor andere tijdvakken. De uitspraak van de Inspecteur werd in stand gehouden, en het beroepschrift betreffende de naheffingsaanslagen werd doorgezonden naar de Inspecteur voor verdere behandeling.

Uitspraak

Beschikking van 9 september 2011, nrs. 2011/47463 en 47464.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
X N.V. te Y, belanghebbende,
gemachtigde Z,
tegen
de Inspecteur der Belastingen.
1. Het procesverloop
1.1 Aan belanghebbende zijn op 30 november 2010 en op 14 december 2010 naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) opgelegd voor de jaren 2007 en 2008 en voor het jaar 2009.
1.2 Belanghebbende is op 16 september 2010 voor de tijdvakken januari 2007 t/m maart 2008, op 20 augustus 2008 voor de tijdvakken april 2008 t/m juni 2008, op 25 september 2008 voor de tijdvakken juli en augustus 2008, op 28 oktober 2008 voor het tijdvak september 2008, op 20 januari 2009 voor het tijdvak oktober 2008, op 30 december 2008 voor het tijdvak november 2008, op 30 maart 2009 voor het tijdvak december 2008, 14 april 2009 voor de tijdvakken januari en februari 2009, op 21 april 2009 voor het tijdvak maart 2009, op 4 juni 2009 voor het tijdvak april 2009, op 17 juni 2009 voor het tijdvak mei 2009, op 16 juli 2009 voor het tijdvak juni 2009, op 17 augustus 2009 voor het tijdvak juli 2009, op 17 september 2009 voor het tijdvak augustus 2009, op 21 oktober 2009 voor het tijdvak september 2009, op 24 november 2009 voor het tijdvak oktober 2009, op 8 januari 2010 voor het tijdvak november 2009, en op 28 januari 2010 voor het tijdvak december 2009 in bezwaar gekomen tegen de bedragen die zij op aangifte heeft voldaan.
1.3 Bij uitspraak van 27 oktober 2010 is de Inspecteur niet (ambtshalve) tegemoet gekomen aan belanghebbendes bezwaren.
1.4 Belanghebbende is op 24 december 2010 tegen deze uitspraak en op 2 februari 2011 tegen de in 1.1. hierboven genoemde naheffingsaanslagen in beroep gekomen.
1.5 De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.6 Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingezonden.
1.7 Ter zitting van 18 mei 2011 te Oranjestad zijn verschenen Z namens belanghebbende en A namens de Inspecteur. De Inspecteur heeft een pleitnota voorgelezen en ingebracht.
2. Ontvankelijkheid
<i>Ontvankelijkheid van het beroep met betrekking tot de tijdvakken januari 2007 tot en met mei 2008, oktober 2008 en december 2008 en met betrekking tot de tijdvakken juni 2008 tot en met september 2008, november 2008 en januari 2009 tot en met december 2009</i>
2.1. Ingevolge artikel 17, lid 2, van de Algemene landsverordening belastingen (ALB) kan degene die bezwaar heeft tegen het bedrag dat als belasting door hem op aangifte is voldaan binnen twee maanden na de betaling een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur.
2.2. Terzake van de tijdvakken januari 2007 tot en met mei 2008, oktober 2008 en december 2008 is buiten de wettelijke termijn van twee maanden bezwaar ingediend. Deze bezwaren zijn door de Inspecteur in zijn uitspraak van 27 oktober 2010 ambtshalve in behandeling genomen.
2.3. De Raad verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroepen inzake de bovengenoemde tijdvakken, omdat tegen een ambtshalve gedane uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
2.4. Belanghebbende is echter ontvankelijk in haar beroep met betrekking tot de tijdvakken juni, juli, augustus, september, november 2008 en januari tot en met december 2009.
<i>Ontvankelijkheid van het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslagen</i>
2.5. Het beroep tegen de naheffingsaanslagen is niet-ontvankelijk omdat belanghebbende niet de verplichte procedure van bezwaar heeft gevolgd maar direct bij de Raad in beroep is gekomen.
2.6. Nu het beroep binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend, zal de Raad het geschrift als bezwaarschrift opvatten en het bezwaarschrift doorzenden naar de Inspecteur voor verdere behandeling met inachtneming van deze uitspraak.
3. De tussen partijen vaststaande feiten
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
3.1. Belanghebbende exploiteert de internationale luchthaven op Aruba.
3.2. Zij verricht onder meer de volgende diensten:
a) het ter beschikking stellen van ruimtes op de luchthaven aan winkeliers, restauranthouders, douane, vliegtuigmaatschappijen, “groundhandling”-bedrijven en bedrijven die maaltijden leveren aan vliegtuigmaatschappijen;
b) het ter beschikking stellen van ruimte op de luchthaven aan B en C om (een) telefoon(s) respectievelijk ATM machine(s) te kunnen plaatsen;
c) het ter beschikking stellen van ruimte aan bedrijven om advertenties te plaatsen;
d) het ter beschikking stellen van ruimtes, die zijn gelegen op het publieke parkeerterrein bij de luchthaven, aan autoverhuurbedrijven;
e) het verschaffen van toegang tot het luchthaventerrein aan D om vliegtuigen te kunnen aftanken;
f) het verzorgen van elektra, water, telefoonaansluitingen, vuilnisophaal en het schoonmaken van de ruimtes ten behoeve van bovengenoemde huurders;
g) het ter beschikking stellen van parkeerplaatsen aan autoverhuurbedrijven;
h) het met een bus vervoeren van medewerkers van E van de ene naar de andere kant van het luchthaventerrein;
i) het optreden als tussenpersoon bij het aangaan van een aansprakelijkheidsverzekering ten behoeve van “Department Civil Aviation”;
j) het wegslepen van auto’s, die verkeerd staan geparkeerd;
k) het ter beschikking stellen van het “Virtual Local Area Network”, waarmee onder andere passagiers kunnen worden ingecheckt, aan vliegtuigmaatschappijen en “groundhandlers”;
l) het verstrekken van badges, vergunningen etc.; en
m) het verzorgen van trainingen op het luchthaventerrein, zoals een “Terminal Safety and Security Training” aan een ieder die werkzaam is op het luchthavengebied.
3.3. Belanghebbende heeft in eerste instantie BBO berekend over de in 3.2. genoemde diensten en deze BBO op aangiften voldaan. Vervolgens heeft zij bezwaar aangetekend tegen haar aangiften en voldoening van BBO voor de periodes 2007, 2008 en 2009. Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarbij de aanvaard-baarheid van de aangiften BBO over de tijdvakken januari 2007 tot en met december 2009 is onderzocht. Een afschrift van het ter zake opgestelde controlerapport van 1 september 2010 behoort tot de stukken van het geding. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd voor de volgende bedragen:
2007: Afl. 210.995, 2008: Afl. 50.909, 2009: Afl.-/- 10.097, totaal: Afl.251.807.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende met betrekking tot de in 3.2. onder a tot en met m genoemde diensten een beroep kan doen op de vrijstelling voor het verrichten van diensten in een zee- of luchthavengebied in Aruba met betrekking tot Aruba binnenkomende of uitgaande goederen en personen als bedoeld in artikel 12, lid 1, onderdeel h, van de Landsverordening Belasting op Bedrijfsomzetten (LBBO).
5. De standpunten van partijen
5.1. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij stelt zich daartoe op het standpunt (primair) dat bovengenoemde bepaling, gelet op de ratio van de vrijstelling, ruim moet worden uitgelegd, (subsidiair) dat voldoende is dat sprake is van een indirect verband tussen de verleende dienst en de binnenkomende of uitgaande goederen en personen, en (meer subsidiair) dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen het verrichten van de dienst in het gebied vóór dan wel ná de immigratie (douane). Belanghebbende doet tevens een beroep op het gelijkheids-beginsel; de vrijstelling voor diensten in het zeehavengebied wordt in het memorandum van 9 februari 2007 door de Belastingdienst ruim uitgelegd, en dat dient ook te gelden voor dezelfde of vergelijkbare diensten verricht in het luchthavengebied. In het memorandum is een aantal diensten genoemd (handling fee; garbage and sludge removal; levering van brandstoffen; agency fees; box fee; toeslag lagere container opslag), die vrij van heffing ingevolge de LBBO zijn, en waarbij volgens belanghebbende géén sprake is van een direct verband met de binnenkomende of uitgaande goederen en personen.
5.2. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt zich op het standpunt dat de vrijstellingsbepaling enkel van toepassing is op diensten, die rechtstreeks verband houden met binnenkomende of uitgaande goederen en personen. Dit verband is volgens de Inspecteur niet aanwezig omdat:
a) de genoemde diensten (kort gezegd, non-aeronautical activiteiten) worden verleend aan exploitanten en bedrijven (aan derden dus), die op hun beurt een dienst verlenen aan een persoon die Aruba binnenkomt of uitgaat; en
b) bovendien de genoemde diensten niet noodzakelijk zijn voor het binnenkomen of uitgaan van goederen en personen.
Het beroep op het memorandum moet volgens de Inspecteur falen, omdat in de voorbeelden juist een rechtstreeks verband bestaat van de diensten met binnenkomende of uitgaande goederen en personen. Bovendien is geen sprake van feitelijk gelijke gevallen (“zeevaart is geen luchtvaart”); en is het memorandum slechts voor intern gebruik bedoeld.
5.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Belanghebbende dient in haar hoedanigheid van exploitant van de internationale luchthaven op Aruba te worden aangemerkt als een ondernemer in de zin van artikel 1, lid 1, LBBO. Haar bedrijfsomzet is daarom in beginsel geheel onderworpen aan de BBO.
6.2. Ingevolge artikel 12, lid 1, onderdeel h, LBBO wordt een vrijstelling van belasting verleend voor dat gedeelte van de bedrijfsomzet waarvan de ondernemer heeft doen blijken dat het is gerealiseerd door het verrichten van diensten in een zee- of luchthavengebied in Aruba met betrekking tot Aruba binnenkomende of uitgaande goederen en personen.
6.3. De MvT bij artikel 12, lid 1, onderdeel h, LBBO luidt, voor zover hier van belang,:
“In onderdeel h wordt een vrijstelling verleend voor de diensten [welke] in een zee- of lucht-havengebied worden verricht [en] die betrekking hebben op Aruba binnenkomende en uitgaande goederen en personen. Hierbij kan gedacht worden aan diensten van een expediteur en het schoonmaken van vliegtuigen of zeeschepen. Ook deze vrijstelling is bedoeld om de Arubaanse toeristische dienstverlening niet negatief te beïnvloeden.”
6.4. De Raad is van oordeel dat de vrijstelling ingevolge artikel 12, lid 1, onderdeel h, LBBO niet met zich brengt dat alle diensten verricht in het luchthavengebied zijn vrijgesteld van BBO. Evenmin gaat de vrijstelling zo ver dat alle diensten die in enig verband staan tot binnenkomende en uitgaande goederen en personen vrij van heffing zijn. Een zodanig ruim bedoelde vrijstelling zou anders zijn verwoord door de wetgever. De woorden in de tekst van onderdeel h ‘met betrekking tot’ beogen een beperking aan de vrijstelling te stellen. Blijkens de voorbeelden die gegeven worden in de MvT zijn slechts vrijgesteld van heffing de diensten die rechtstreeks verband houden met de aankomst en het vertrek van personen alsmede met het binnenkomen en uitgaan van goederen. De onder 3.2 genoemde diensten zijn naar het oordeel van de Raad belast met BBO, omdat zij worden verleend aan derden, die op hun beurt mogelijk een dienst verlenen aan een persoon die, of een goed dat, Aruba binnenkomt of uitgaat. Het in onderdeel h vereiste rechtstreekse verband ontbreekt derhalve.
6.5. Voor de subsidiaire stelling van belanghebbende, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen het douanegebied, het gebied dat alleen bereikbaar is met een boarding pass of security badge, en het overige gebied van de luchthaven, is geen steun te vinden in de tekst van de LBBO of haar wetsgeschiedenis. Daarom wijst de Raad ook die stelling van belanghebbende af.
6.6. Ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel kan haar niet baten. Ten eerste: het memorandum van 9 februari 2007 ziet slechts op diensten met betrekking tot goederen en niet tevens op diensten verricht ten behoeve van personen. Ten tweede: uit de voorbeelden blijkt dat het memorandum is geschreven met het oog op diensten die rechtstreeks in verband staan met binnenkomende en uitgaande goederen.
6.7. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de beroepen, voor zover ze althans ontvankelijk zijn, ongegrond moeten worden verklaard en dat de uitspraken in stand blijven.
7. Beslissing
De Raad:
- verklaart de beroepen met betrekking tot de tijdvakken januari 2007 tot en met mei 2008, oktober 2008 en december 2008, alsmede het beroep met betrekking tot de naheffings-aanslagen niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen met betrekking tot de tijdvakken juni, juli, augustus, september, november 2008 en januari tot en met december 2009 ongegrond; en
- gelast de griffier het beroepschrift betreffende de naheffingsaanslagen door te sturen naar de Inspecteur voor verdere behandeling met inachtneming van deze uitspraak.
Aldus gedaan in raadkamer op [datum] door mrs. M.T. Boerlage, C.W.M. van Ballegooijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris P. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2011.