ECLI:NL:PHR:1933:2

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 1933
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
6058
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • Procureur-Generaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervreemding van onroerende goederen en belastingheffing

In deze zaak, behandeld door het Parket bij de Hoge Raad op 14 december 1933, werd een beroep gedaan op de Hoge Raad door een belanghebbende die bezwaar maakte tegen een belastingaanslag. De belanghebbende had onroerende goederen vervreemd door deze te verkopen aan het Rijk, waarbij deze goederen voor hem bedrijfsvastgoed vormden. De Procureur-Generaal concludeerde dat het eerste bezwaar van de belanghebbende ongegrond was, omdat de opbrengst van de verkoop hetzelfde inkomen vormde als voorheen, ondanks de omstandigheden van de vervreemding.

Wat betreft het tweede bezwaar, werd vastgesteld dat de gegrond motivering niet toeliet dat de kosten voor het verkrijgen van een nieuwe hypotheek niet door de belanghebbende in rekening zouden mogen worden gebracht. Dit leidde tot de conclusie dat artikel 16 van de Wet op de Raden van Beroep was geschonden. De Procureur-Generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugzending van de zaak naar de Raad van Beroep te Alkmaar, zodat deze verder kon worden berecht en afgedaan met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de belastingheffing bij vervreemding van onroerende goederen en de kosten die daarmee gepaard gaan. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij belastingbesluiten en de rechten van belanghebbenden in dergelijke procedures.

Conclusie

De Procureur-Generaal;
Overwegende, dat het eerste bezwaar van den belanghebbende ongegrond is, aangezien de in de stukken besproken vervreemding der onroerende goederen door den belanghebbende – bestaande in verkoop daarvan aan het Rijk – waar die onroerende goederen voor hem een bedrijfsvastgoed vormden, met de opbrengst daarvan hetzelfde inkomen vormde zonder die omstandigheden en dus terecht als zoodanig is aangemerkt;
Overwegende, wat het tweede bezwaar betreft, dat dit juist is, daar de gegrond motiveering als zoodanig niet veroorlooft daarop de slotsom te doen rusten, dat de kosten van het verkrijgen eener nieuwe hypotheek niet door den belanghebbende zouden mogen worden in rekening gebracht;
Overwegende, dat dus art. 16 der Wet op de Raden van Beroep geschonden is;
Concludeerende tot vernietiging der bestreden uitspraak en tot terugzending der zaak naar den Raad van Beroep te Alkmaar, ten einde haar, met inachtneming van 's Hoogen Raads te geven arrest, verder te berechten en af te doen.
Parket 14 December 1933