ECLI:NL:PHR:1971:AB4152

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 1971
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
65826
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Kist
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door nalatigheid en de rol van omgevingsfactoren

In deze zaak gaat het om de dood van [betrokkene 1], die is overleden na door rekwirant in een kwetsbare toestand te zijn achtergelaten. Het Hof heeft vastgesteld dat de rekwirant, die zich bewust was van de dronkenschap van [betrokkene 1], hem in de kou en zonder hulp heeft achtergelaten. De rekwirant heeft betoogd dat het oorzakelijk verband tussen zijn handelen en de dood van [betrokkene 1] niet vaststond, maar het Hof heeft dit verweer verworpen. Het Hof concludeerde dat de omstandigheden waaronder [betrokkene 1] werd achtergelaten, in combinatie met zijn alcoholgebruik en de kou, hebben geleid tot zijn overlijden. De rekwirant werd verantwoordelijk gehouden voor het creëren van een situatie waarin de kans op overlijden aanzienlijk was vergroot. Het Hof oordeelde dat de rekwirant, door zijn handelen, opzettelijk het risico had aanvaard dat [betrokkene 1] zou overlijden. De Procureur-Generaal concludeerde tot verwerping van het beroep van de rekwirant, waarmee de verantwoordelijkheid voor de dood van [betrokkene 1] werd bevestigd.

Conclusie

S.
No. 65826.
Zitting 6 april 1971.
Mr. Kist.
Conclusie inzake;
[rekwirant] .
Edelhoogachtbare Heren,
Het middel stelt sub a dat het Hof het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden, in het bijzonder niet het oorzakelijk verband tussen de gedragingen van rekwirant en het overlijden van [betrokkene 1] . Ook voor het Hof was betoogd dat bedoeld oorzakelijk verband niet was komen vast te staan. Naar aanleiding daarvan overwoog het Hof "dat dit verweer zijn weerlegging vindt in de hierboven onder 9 omschreven overweging van het Hof", welke overweging weer verwijst naar de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, terwijl het Hof in een aantal overwegingen ten overvloede zijn gedachtengang nader bloot legt:
"dat een beoordeling van al hetgeen is komen vast te staan omtrent (a) de dronkenschap van [betrokkene 1] , (b) de wijze waarop hij door verdachte werd behandeld, (c) de toestand waarin hij daardoor kwam te verkeren, en (d) de tijd en plaats waarop en de omstandigheden waaronder hij tenslotte werd achtergelaten, in samenhang met hetgeen door de getuige-deskundige [getuige 2] in onderdeel C van diens hierboven vermelde verklaring naar voren is gebracht, tot de slotsom leidt, dat redelijkerwijze te verwachten viel, dat tengevolge van de onder (a), (b), (c) en (a) bedoelde feiten en omstandigheden: ten 1ste [betrokkene 1] het niet meer zelfstandig zou kunnen opbrengen om vooreerst voldoende duidelijk te beseffen dat hij was blootgesteld aan een acuut dreigend stervensgevaar hetwelk hij nog slechts zou kunnen afwenden door zich tijdig in veiligheid te stellen en daarenboven nog de nodige krachten te verzamelen om dit laatste ook metterdaad te doen, en ten 2de [betrokkene 1] evenmin door een ander of anderen zou worden ontdekt voordat het weer daglicht zou zijn;
dat echter een voortduren van [betrokkene 1] 's verblijf op meergemeld open terrein bij een temperatuur beneden het vriespunt en een koude wind van 7 à 10 meter per seconde, in verband met de toestand waarin hij verkeerde, gelet op onderdeel B van de hierboven vermelde verklaring van de getuige-deskundige [getuige 2] , wel tengevolge moest hebben dat hij inmiddels - d.w.z. voor het aanbreken van de dageraad - door afkoeling het bewustzijn en vervolgens het leven zou hebben verloren;
dat aan het bewezen geachte causale verband niet afdoet dat bij [betrokkene 1] hartafwijkingen bestonden;
dat immers vast staat, dat [betrokkene 1] leefde op het ogenblik waarop hij alleen achterbleef en mede op grond hiervan bij de waardering van de verschillende factoren welke - gecombineerd tot zijn dood hebben geleid, beslissende betekenis is toe te kennen aan de omstandigheid dat hij in de open lucht aan voormelde temperatuur en windkracht blootgesteld is gebleven".
Ondanks de bij pleidooi aangevoerde bezwaren ben ik van mening dat de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden de daaruit door het Hof getrokken conclusies met betrekking tot het oorzakelijk verband tussen het gedrag van rekwirant en het overlijden van het slachtoffer zeker kunnen wettigen en dat het Hof mitsdien op grond van die bewijsmiddelen als bewezen heeft kunnen aannemen, dat rekwirant [betrokkene 1] , van het leven heeft beroofd.
Het bijzondere van het onderhavige geval is, dat de dood van het slachtoffer (naar het oordeel van de deskundige) het gevolg is geweest van een samenwerking van verschillende factoren n.l. hartafwijkingen, alcoholgebruik en koudeprikkels, waarbij ook het op het slachtoffer uitgeoefende geweld een rol kan hebben gespeeld. De aanwezigheid van hartafwijkingen bij [betrokkene 1] was rekwirant onbekend, wel was hem bekend dat [betrokkene 1] zwaar onder invloed van de drank was. De omstandigheid nu, dat het overlijden mogelijk niet uitsluitend is veroorzaakt door het aan rekwirant te verwijten blootgesteld zijn aan de koude ontheft rekwirant niet van de verantwoordelijkheid voor dat overlijden (zie in dit verband H.R. 24 maart 1924 N.J. 1924 blz. 735, H.R. 14 juni 1926 N.J. 1926 blz. 740, H.R. 2 december 1935 N.J. 1936 no. 136). Ook wanneer iemand een van de voorwaarden heeft geschapen , die, naast andere, tot het door de wet niet gewenste gevolg heeft geleid, kan hij gezegd worden dat gevolg veroorzaakt te hebben in de zin van onze strafwet. Zonder rekwirant's ingrijpen zou het slachtoffer immers naar alle waarschijnlijkheid niet zijn overleden. Terecht overweegt het Hof dan ook dat het blootstellen van het slachtoffer aan de koude en de wind in casu de beslissende factor is geweest, een factor waarvoor rekwirant aansprakelijk kan worden gesteld.
Naar algemene ervaringsregelen was redelijkerwijze te voorzien dat het in ontklede toestand achterlaten van een zwaar beschonken man in de koude, zonder redelijke kans op hulp, zou kunnen leiden tot diens dood. Waar dit reeds geldt ten aanzien van gezonde mensen kan aan bedoelde voorzienbaarheid niet afdoen dat [betrokkene 1] hartafwijkingen had (vgl. H. R. 24 januari 1950, N.J. 1950, no. 293 en H. R. 27 november 1962 N. J. 1963 no. 513).
Ten onrechte is bij pleidooi betoogd, dat de overlijdensoorzaak volstrekt onzeker is. Conclusie A van de deskundige houdt juist in, dat de dood van [betrokkene 1] het gevolg is van een combinatie van drie hiervoor reeds vermelde oorzaken. Onzeker is slechts in welke mate elk van die factoren tot de dood van het slachtoffer heeft bijgedragen. Voor de vast te stellen aansprakelijkheid is dit echter niet van groot belang. Beslissend is, zoals reeds gezegd, dat één van de oorzaken zonder welke de dood niet zou zijn ingetreden, althans als gevolg waarvan de kans op het overlijden aanzienlijk werd verhoogd, door rekwirant is geschapen terwijl hij bovendien bekend was met de dronkenschap van het slachtoffer. Op grond daarvan kan rekwirant aansprakelijk gesteld worden voor het gevolg.
Dat [betrokkene 1] zich niet heeft kunnen verwijderen (en zich dus aan de factor "koude" niet heeft kunnen onttrekken) is m.i. af te leiden uit de bewijsmiddelen: dit kan blijken uit de toestand waarin hij werd achtergelaten (zwaar beschonken en gewond) en de omstandigheden waaronder dit geschiedde ('s nachts op een verlaten plaats).
Onderdeel bvan het middel bestrijdt dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen het opzet van rekwirant om [betrokkene 1] van het leven te beroven heeft kunnen afleiden.
Het Hof overwoog daaromtrent: " .... dat uit het totaal van de feiten en omstandigheden welke door de hierboven weergegeven inhoud van de onder 2, 3, 6, 7 en 8 vermelde bewijsmiddelen en de onder 4 en 5 omschreven eigen waarneming van het Hof ter terechtzitting zijn komen vast te staan - waarbij het Hof in het bijzonder van belang acht (1) het bovenomschreven slaan en/of stompen en schoppen (2) dat verdachte, toen hij [betrokkene 1] op voormelde plaats en tijd vrijwel naakt achterliet, zowel wist dat deze in ernstige mate onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde alsook dat het koud winters weer was en dat er een harde wind stond, en (3) dat verdachte blijkens de hierboven onder 8 vermelde inhoud van het rapport van de deskundigen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] een normaal verstand had - valt af te leiden en dan ook door het Hof wordt afgeleid, dat verdachte zich ervan bewust moet zijn geweest dat er een geenszins te verwaarlozen kans bestond, dat [betrokkene 1] noch zichzelf tijdig in veiligheid zou weten te stellen noch tijdig door een ander, c.q. anderen zou worden gevonden en gered, en dat hij in verband hiermede door de inwerking van de koude zou komen te overlijden;
dat voorts uit de omstandigheden dat verdachte niettemin wegreed, vervolgens - ook nadat hij inmiddels de gelegenheid had gehad zich nader op de eventuele gevolgen van zijn gedrag te bezinnen - 's nachts niet meer is teruggekeerd naar de plaats waar hij het slachtoffer had achtergelaten en evenmin iets heeft ondernomen teneinde te bewerkstelligen dat aan [betrokkene 1] alsnog enigerlei hulp zou worden verleend (zulks hoewel hij, naar van algemene bekendheid is te achten, dit laatste zonder gevaar te lopen ook zelf te worden ontdekt had kunnen doen, bijvoorbeeld door middel van een anonieme telefonische waarschuwing van de politie of de brandweer in de Bijlmermeer), naar 's Hofs overtuiging moet worden afgeleid, dat verdachte willens en wetens evenbedoeld risico heeft aanvaard en dat het hem onverschillig liet of [betrokkene 1] het er al dan niet nog levend af zou brengen".
Namens rekwirant is deze argumentatie bestreden en betoogd, dat iemand met een normaal verstand niet behoeft te beseffen hetgeen het Hof ontleent aan een deskundigenrapport, en dat rekwirant voorts niet behoefde te beseffen, dat [betrokkene 1] zich niet zou kunnen verwijderen en niet tijdig door anderen zou kunnen worden gevonden en gered.
De aangevoerde bezwaren kan ik echter niet overtuigend vinden. Het Hof heeft niet overwogen dat rekwirant zich bewust moet zijn geweest van de inhoud van het deskundigenrapport, maar heeft zijn redenering kennelijk gebaseerd op de mate van kennis en begrip, die bij een normaal ontwikkeld mens aanwezig kan worden geacht. Mede gelet op rekwirant's eigen, als bewijsmiddel gebruikte verklaring moet hij toch beseft hebben dat hij het slachtoffer na alles wat hij hem had aangedaan, door hem ontkleed, in zwaar beschonken toestand, achter te laten op een verlaten plaats, in de kou en in de wind, in een voor zijn leven uiterst gevaarlijke situatie had gebracht, waarin de kans op hulp minimaal was. Zoals het Hof overwoog, kan uit rekwirant's houding worden afgeleid dat het hem onverschillig liet of [betrokkene 1] het er al dan niet levend zou afbrengen. Het Hof heeft m.i. dan ook (voorwaardelijk) opzet bij rekwirant kunnen aannemen.
Het middel in beide onderdelen ongegrond achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,