Conclusie
Middel Istelt aan de orde naar welk tijdstip moet worden beoordeeld, of de Zwaardvis in gevaar verkeerde in de zin van art. 552 lid 1 K.: dat van het verzoek om sleepboothulp, het moment van uitvaren van de Haabrand of het moment waarop de Haabrand met het vastmaken aan de Zwaardvis begon. In ro. 3 heeft het Hof hieraan een algemene beschouwing gewijd, welke laatstbedoeld moment beslissend acht. Naar mijn mening komt het middel terecht op tegen dit oordeel. Het Hof hanteert m.i. een te enge maatstaf. Hulp is een feitelijk begrip. Dat het schip in gevaar moet verkeren is daarbij uitgangspunt. De verplichting tot betaling van hulploon ontstaat door de met succes bekroonde hulpverlening. De met gunstig gevolg verleende hulp is het rechtsfeit waaruit de verbintenis tot betaling van hulploon voortspruit. Voor het ontstaan van dit recht op hulploon geldt niet als vereiste dat een overeenkomst wordt gesloten. Vergelijke H.R. 7 maart 1980, N.J. 1980, 501, en de noot van Wachter; Cleveringa, Zeerecht, p. 859; Wildeboer, The Brussels Salvage Convention, diss. 1964, p. 39 e.v.; Van Oven, Handelsrecht, 1981, p. 278. Dit betekent dat, wanneer een schip in gevaar is, de hulp aanvangt op het moment, dat handelingen worden verricht met het doel om dat gevaar te keren. Het passagiersschip, dat na het opvangen van noodsignalen een totale koerswijziging maakt om het in gevaar verkerende schip bij te staan, vaart niet meer ter uitvoering van een vervoerovereenkomst, maar verricht zijn handelingen na die koerswijzigingen uitsluitend in het kader van hulpverlening. Het kan zijn dat die hulpverlening niet met succes wordt bekroond, bijv. omdat het gevaar reeds is gekeerd op het moment dat het passagiersschip in de nabijheid van het in nood verkeerd hebbende schip verschijnt, of omdat een ander hulpverlenend schip eerder ter plaatse is verschenen (dit voorbeeld wordt genoemd door Wildeboer, a.w., p. 113), zodat geen recht op hulploon ontstaat. Dit laat onverlet, dat wel hulpverlening heeft plaatsgevonden, hulpverlening die dan weliswaar niet heeft bestaan uit het zichtbaar keren van het gevaar, doch wel daarop gericht is geweest, en daarom, zou er een gunstig gevolg geweest zijn, mede voor de berekening van het hulploon in aanmerking zou zijn genomen. Zou dit anders zijn, dan zou de ratio van het hulploon, waaronder de prikkel tot hulpverlening met in het vooruitzicht een hoge beloning (over de ratio A. Korthals Altes, Prijs der Zee, diss. 1973, p. 70; vgl. eveneens Hardenberg, Scheepsraad, 1973, p. 168) enigermate op losse schroeven staan. Want zou niet die prikkel verminderen onder invloed van koele berekening dat de afstand tot het in gevaar verkerende schip te groot is om nog tot hulpverlening over te gaan, of in het besef dat het weinig aanmoedigend is dat de beoordeling of gevaar aanwezig is eerst plaatsvindt op het moment, dat het hulpverlenende schip met vastmaken aan het in nood verkerende schip begint? Die vraag lijkt mij ook hierom bevestigend te moeten worden beantwoord, omdat het oordeel, dat een schip op het moment van het vastmaken in zodanig gevaar verkeert dat hulp geboden is, mij anders, althans stringenter lijkt, dan het oordeel dat
nog steedszoveel gevaar aanwezig is, dat hulpverlening moet worden voortgezet. Zo is de hulpverlening en de vergoeding daarvan mede afgestemd op de aard en mate van het gevaar; men zie art. 8 van het Verdrag. Het materiaal, ingezet voor de hulpverlening, nadat een bepaald gevaar kenbaar is geworden, zal uitgaande van dat gevaar m.i. gerechtvaardigder voor vergoeding in hulploon in aanmerking komen, wanneer bij aankomst bij het in nood verkerende schip het gevaar wel enigermate is gekeerd, maar nog niet geheel is geweken, dan wanneer men eerst bij het aanhaken dat (verminderde) gevaar louter als uitgangspunt in aanmerking neemt. Daarbij zal de indruk die het hulpverlenende schip mocht hebben van het gevaar ter plaatse een rol kunnen spelen. Zo zal een hulpverlenend schip, dat na opvangen van een verzoek tot assistentie van een in gevaar verkerend schip uitvaart en bij laatstbedoeld schip aankomt m.i. onder omstandigheden uit gedrag van dat schip (bijvoorbeeld gebaren van de kapitein) mogen opmaken, dat de hulpverlening dient te worden voortgezet, dus dat het gevaar nog niet is geweken. Men zal dan ook uitgaande van een bestaand gevaar bij de aanvang van de hulpverlening onder omstandigheden het eerderbedoelde gedrag van het hulpbehoevende schip niet als een verbod tot hulpverlening (art. 3 Verdrag) of, positief geformuleerd, wel als toestemming tot voortgezette hulpverlening (art. 545 K.) mogen duiden. "Es kommt hier also auf den Standpunkt des Retters an", aldus Gustav Reese, Der Begriff der Seenot, diss. 1913, met verwijzing naar een arrest van het Reichsgericht uit 1905. "Deshalb befindet sich ein Schiff, welches in einer Notlage Hilfe in Anspruch nimmt, in 'Seenot', wenn der Dritte — wenn auch stillschweigende — Annahme seiner Hilfe nach Treu und Glauben für Bitte in Seenot halten musste und die nachträgliche Erklärung des notleidenden Schiffes, dass es garnicht in 'Seenot' gewesen sei, als eine Ausnutzung der Dienste des Dritten gegen Treu und Glauben erschiene". Men zie ook Wildeboer, a.w., p. 90, 91. Aan het begrip 'toestemming' tot hulpverlening uit art. 545 K., dat in art. 8.6.2.4 N.B.W. niet is terug te vinden, dient ook niet meer betekenis gehecht te worden dan dat een uitdrukkelijk en redelijk verbod tot hulpverlening niet is geuit; vgl. Dorhout Mees-Van Empel, IV, 1980, p. 211; Wildeboer, a.w., p. 128, 129.
middel Iterecht opgeworpen. Zie onderdeel a. Onderdeel b komt dan niet aan de orde.
Middel IIkomt tegen ro. 15 van 's Hofs arrest op met de klacht, dat ten onrechte is beslist dat de Zwaardvis op het moment van vastmaken door de Haabrand niet meer in gevaar verkeerde. Van het begrip 'gevaar' uit art. 1 van het Verdrag moet men een niet al te grote uniformerende verwachting koesteren. Met name Engels recht gaat van een ruimer begrip gevaar uit dan de continentale verdragslanden plegen te hanteren; vergelijke Wildeboer, a.w., p. 92; Kennedy's Civil Salvage, 4e dr., p. 14 e.v.; Cleveringa, a.w., p. 864 e.v., zie ook noot 6 op p. 864; Schaps-Abraham, 1978, p. 1338; Ripert, Droit Maritime, 4e ed., deel III, p. 117 e.v. Dit werpt ons voornamelijk terug op het begrip gevaar uit art. 552 K., waarvan duidelijk zal zijn (vgl. de 'verschillende omstandigheden' bedoeld door Cleveringa, a.w., p. 866) dat dit zozeer samenhangt met de feiten, dat toetsing in cassatie niet wel mogelijk is. Terecht zegt Rodière, Traité Général de Droit Maritime, Evéneménts de Mer, 1972, p. 183, "On ne voit pas comment la Cour de cassation pourrait ici exercer son contrôle sans juger à nouveau le procès au fond". Er zijn echter wèl algemene maatstaven, die de rechter bij de beoordeling of gevaar aanwezig is, in acht dient te nemen, zonder inachtneming waarvan gezegd kan worden dat de feitenrechter niet zonder schending van art. 552 K. tot zijn conclusie kon komen.
nog steedsgevaar aanwezig is.
middel IIIdaarentegen komt mij gegrond voor. Want 's Hofs motivering, dat de Zwaardvis op het moment van vastmaken niet meer in gevaar verkeerde, lijkt mij niet begrijpelijk en ontoereikend.
grotereafstand dan de afstand tot Stavanger niet voldoende was. Uit de opbouw van 's Hofs betoog mis ik dan enkele schakels: de Zwaardvis dreef af naar het Zuiden, zodat de afstand naar Stavanger inderdaad groter werd; voorts stelt het Hof enerzijds dat niet sneller dan vier mijl per uur gevaren kon worden, doch dat anderzijds de snelheid zonodig kon worden opgevoerd om, zo begrijp ik 's Hofs weerlegging van Haaland's stelling, boven water naar behoren te manoeuvreren. Een en ander is zonder nadere motivering niet begrijpelijk en onvoldoende om tot het oordeel te komen, dat nog niet is aangetoond dat de Zwaardvis in gevaar verkeerde.
Middel IVkeert zich tegen de door het Hof verworpen subsidiaire stelling van Haaland, dat de Zwaardvis reeds daarom in gevaar verkeerde, omdat de aan boord aanwezige apparatuur steeds meer door het zoute water dreigde te worden aangetast en de verleende hulp dat gevaar in ieder geval heeft helpen keren.
a continuing principle(cursivering door mij, Hk.) in the sense that, where a salvage situation arises by reason of the existence of the two factors referred to above, it only remains in being so long as those factors continue to exist to some extent at least". Uit de feiten volgt dan verder, dat de hulpbehoevende situatie in die zaak ophield bij de ingang van de haven.