Conclusie
tweedemiddel stelt dat het Hof het vonnis van de Rechtbank niet had mogen bevestigen, omdat de bewijsvoering niet in orde is. Voor het bewijs is gebezigd een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] dat de cocaïne, die in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is aangetroffen, van hem is. Dit bewijsmiddel zou, gelet op het feit dat verzoeker ontkent ook maar iets met het hem telastegelegde feit te maken te hebben, de bewijsvoering onbegrijpelijk maken.
tezamen en in vereniging met anderenopzettelijk 50 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
eerstemiddel stelt dat het Hof art. 9 van de Opiumwet heeft geschonden door ten onrechte te oordelen dat in de aan de verbalisanten verstrekte last tot het (desnoods tegen de wil van de bewoners) binnentreden in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] niet uitdrukkelijk als doelomschrijving ‘’huiszoeking ter inbeslagneming’’ vermeld had behoeven te worden. Nu de verbalisanten aan de hun verstrekte last niet de bevoegdheid tot huiszoeking konden ontlenen, waren zij — in de zienswijze van de steller van het middel — niet bevoegd in een ‘’keukenkast’’ te kijken. Daarin werd een zakje met ongeveer 50 gram cocaïne aangetroffen.
systematischonderzoeken van al dan niet afgesloten kasten, laden en andere bergplaatsen huiszoeking is in de zin van art. 97 Sv. In het op 5 september 1980 aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie aangeboden voorontwerp van een Algemene wet op het binnentreden wordt in art. 9, tweede lid, de binnentredende (opsporings-)ambtenaar — onder meer — de bevoegdheid toegekend niet afgesloten kasten, laden en andere bergplaatsen te openen. De toelichting spreekt in dit verband (op blz. 15, waarvan een kopie aan deze conclusie is gehecht) van een ‘’diepgaand onderzoek’’ en heeft — ook door de verwijzing naar o.m. de al genoemde noot van Van Veen bij HR NJ 1978, 365— kennelijk niet het oog op een vluchtig rondkijken. Dat blijft, zo meen ik uit de toelichting te mogen afleiden, onder omstandigheden tot een verantwoord opsporingspatroon horen. (In DD 1983, blz. 308–328 is een beschouwing over het voorontwerp opgenomen van de hand van F. Vellinga-Schootstra).
derdemiddel doet een aanval op de motivering van de strafverhoging in hoger beroep. De Rechtbank had verzoeker, nadat de Officier van Justitie een gevangenisstraf van twee jaar had gevorderd, veroordeeld tot 18 maanden. In hoger beroep vorderde de Procureur-Generaal wederom twee jaar, welke straf het Hof ook heeft opgelegd, na daartoe onder meer te hebben overwogen: