ECLI:NL:PHR:1986:AC9355

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 1986
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1752
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Berger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende de vergoeding van kosten van een raadsman na beëindiging van de strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieverzoek in het belang der wet, ingediend door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het betreft een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg van 25 juni 1985, waarin de rechtbank heeft overwogen dat de kosten van de raadsman, die zijn ontstaan na de beëindiging van de strafzaak, niet voor vergoeding in aanmerking komen. De gewezen verdachte was eerder vrijgesproken door de Politierechter op 19 maart 1985, maar had geen gewoon rechtsmiddel meer tot zijn beschikking. De Procureur-Generaal betoogt dat de visie van de rechtbank te beperkt is, aangezien de wet geen expliciete beperking stelt aan de vergoeding van kosten van een raadsman die na de beëindiging van de strafzaak zijn ontstaan. De conclusie is dat de Hoge Raad moet oordelen over de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat deze kosten niet vergoed kunnen worden. De Procureur-Generaal pleit voor vernietiging van de beschikking, omdat de redenering van de rechtbank onduidelijk en onbegrijpelijk is, en niet voldoet aan de eisen van de wet.

Conclusie

A.T.
C.W. 1556
Parket, 6 november 1985.
Mr. Berger
Aan de Hoge Raad der Nederlanden,
Tweede Kamer.
VOORDRACHT EN VORDERING TOT CASSATIE IN HET BELANG DER WET.
Edelhoogachtbare Heren,
In het belang der wet heb ik de eer mij in cassatie te voorzien van de hierbij in voor authentieke kopie gewaarmerkt afschrift overgelegde beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg d.d. 25 juni 1985 (rolnr. 1752/84) gegeven op een verzoek tot toepassing van art. 591a Sv. gedaan door een gewezen verdachte, die bij vonnis van de Politierechter in voormelde rechtbank d.d. 19 maart 1985 werd vrijgesproken terzake van het hem telastegelegde.
Een gewoon rechtsmiddel heeft daartegen ingevolge art. 445 Sv. niet opengestaan.
Voor zover te dezen van belang heeft de rechter in gemelde beschikking overwogen:
‘’overwegende, dat verzoeker bijgestaan door zijn raadsman Mr. F.K. Wieland, advocaat te Terneuzen, ter terechtzitting in persoon is verschenen;
overwegende, dat de kosten welke verzoeker thans vraagt te vergoeden bedragen:
1. ....
2. advocaten kosten terzake van advisering en opstelling verzoekschrift, inclusief BTW: ƒ. 297,50
3. ....
overwegende, dat er geen gronden zijn de kosten onder 2 voor vergoeding in aanmerking te laten komen, daar deze kosten zijn ontstaan na beëindiging van de strafzaak’’.
Opgemerkt zij, dat met het onder 2 vermelde verzoekschrift kennelijk is bedoeld het verzoekschrift, waarop de onderhavige beschikking is gegeven.
M.i. is de visie van de Rechtbank met betrekking tot de ‘’kosten van een raadsman’’ als bedoeld in het tweede lid van art. 591a Sv. te beperkt.
Immers de eerste volzin van gemelde wetsbepaling kent tweeërlei vergoedingen, nl. een vergoeding die kan worden toegekend voor de schade, welke de gewezen verdachte tengevolge van tijdverzuim door het gerechtelijke vooronderzoek en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede een vergoeding in de kosten van een raadsman. Daarbij valt op dat met betrekking tot de vergoeding in de kosten van een raadsman geen beperkende omschrijving wordt gegeven, terwijl dat wel het geval is met betrekking tot de vergoeding voor de schade, welke de gewezen verdachte heeft geleden. Dat een vergoeding in de kosten van een raadsman, die zijn ontstaan na beëindiging van de strafzaak, niet kan worden toegekend volgt, naar het mij voorkomt, niet zonder meer uit meerbedoelde wetsbepaling. Veeleer volgt uit art. 591a lid 1 jo. lid 2, dat in ‘’de kosten van een raadsman’’ al die kosten moeten worden begrepen, die voortvloeien uit de bemoeiingen van die raadsman met de in het eerste lid van art. 591a bedoelde zaak. Welnu daaronder kunnen, naar mijn oordeel, zeer wel gerekend worden de kosten van de raadsman voortvloeiend uit zijn bemoeiingen met het aan de in het eerste lid bedoelde zaak door gemeld artikel verbonden sequeel: het verzoek tot de in art. 591a geregelde kostenvergoeding.
Ik zou mij willen aansluiten bij Melai in ‘’Het Wetboek van Strafvordering’’ (opm. 6 op art. 591a) waar hij schrijft:
‘’De rechtbank in Arnhem zag zich tweemaal geconfronteerd met een verzoek tot vergoeding van onder meer ook de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift ex art. 591a zelf. In het eerste geval wees de rechtbank het verzoek af, omdat deze kosten na de beëindiging van de zaak waren ontstaan. De tweede keer kende dezelfde rechtbank echter voor deze kosten wel een vergoeding toe. De belangrijkste overwegingen van deze beslissing houden in dat: a de wet zich niet met zoveel woorden tegen zo'n vergoeding verzet, b vergoeding van zulke kosten de toegankelijkheid van de onderhavige voorzieningen (gegeven in de artt. 591 t/m 592 van het wetboek) ten goede komt en c nu de wet geen nadere aanwijzingen geeft, voorkomen dient te worden dat de vergoeding van de hierbedoelde kosten afhankelijk zou zijn van de wijze van declareren door de raadsman (een totale dan wel gesplitste declaratie). Wij delen de opvatting van de rechtbank in dit laatste geval’’.
Als middel van cassatie moge ik derhalve voordragen:
Schending van het Nederlands recht en met name art. 591a Sv., omdat de Rechtbank heeft overwogen als voorschreven, zulks ten onrechte, omdat het tweede lid van art. 591a Sv. aan de vergoeding in de kosten van een raadsman niet de beperking verbindt, dat die kosten moeten zijn ontstaan vóór de beëindiging van de strafzaak althans is de redengeving van de Rechtbank onbegrijpelijk en ontoelaatbaar onduidelijk, omdat zij geen inzicht geeft in wat de Rechtbank heeft bedoeld met ‘’ontstaan na beëindiging van de strafzaak’’, zijnde immers gemelde kosten ontstaan als direkt gevolg van de (wijze van) beëindiging van de strafzaak, zodat de Rechtbank haar vonnis niet naar de eisen der wet met redenen heeft omkleed.
Mitsdien heb ik de eer te vorderen, dat Uw Raad de beschikking waarvan beroep vernietige zonder dat de vernietiging aan de rechten door partijen verkregen nadeel toebrenge.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,