ECLI:NL:PHR:1986:AD7158

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 1986
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12728
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. Franx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en ongeoorloofde mededinging in de context van het Decca Navigator System

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Holland Nautic Apeldoorn B.V. en Racal-Decca Navigator Ltd. c.s. over de onrechtmatige daad en ongeoorloofde mededinging met betrekking tot het Decca Navigator System. Holland Nautic heeft een aantal radiozendstations in eigendom en exploitatie, terwijl Racal-Decca de radio-ontvangers ontwikkelt en verkoopt die gebruik maken van de signalen van deze zendstations. De Hoge Raad oordeelt dat Holland Nautic onrechtmatig handelt door zonder redelijke vergoeding aan Racal-Decca radionavigatie-ontvangers in Nederland op de markt te brengen die zijn ontwikkeld om gebruik te maken van de Decca-signalen. Het hof heeft overwogen dat het Decca Navigator System een uniek systeem is dat met grote investeringen is ontwikkeld en dat de exploitatie van de zendstations van Holland Nautic essentieel is voor de veiligheid op zee. De Hoge Raad bevestigt dat het voor Holland Nautic niet mogelijk is om zonder een redelijke vergoeding te concurreren met Racal-Decca, omdat dit hen in staat stelt om lagere prijzen te hanteren zonder bij te dragen aan de instandhouding van de zendstations. De Hoge Raad concludeert dat de handelwijze van Holland Nautic onrechtmatig is en dat zij een verbodsactie van Racal-Decca moet respecteren. De zaak benadrukt de noodzaak van een redelijke vergoeding voor het gebruik van andermans prestaties in de context van concurrentie.

Conclusie

na.-
nr. 12.728
Zitting 9 mei 1986
Mr. Franx
Conclusie inzake:
HOLLAND NAUTIC APELDOORN B.V.
t e g e n
RACAL-DECCA NAVIGATOR LTD. c.s.
Edelhoogachtbaar college,
1.
Feiten en procesverloop.
In het bestreden arrest dd. 19 november 1984 heeft het gerechtshof te Arnhem in dit
kort geding, waarin thans verweersters in cassatie in hoger beroep gekomen waren van een vonnis van de president van de rechtbank te Zutphen dd. 15 december 1983, in r.o. 3 de navolgende feiten vastgesteld:
"Appellante sub 1 heeft sedert 1946 voor de zeevaart (en luchtvaart) ontwikkeld een omvangrijk radio-navigatiesysteem ondermeer voor het gebied tussen Gibraltar en de Noordkaap, genaamd " Decca Navigator System". Het systeem bestaat uit ketens van radiozendstations enerzijds en radio-ontvangers aan boord anderzijds. Met behulp van een vast computergeheugen - een "read only memory" - waarin de gegevens met betrekking tot o.a. de lengte- en breedtegraden van de diverse radiozendstations, hun frequentie en de voortstuwingssnelheid van hun signalen, zoals voorkomende op de z.g. " Decca Chain Data Sheets", zijn opgeslagen, is een Decca -ontvanger in staat de door de radiozendstations uitgezonden signalen te interpreteren en daarvan een uitslag in getallen te geven. Aan de hand daarvan kan de gebruiker van de Decca -ontvanger met behulp van z.g. Decca -zeekaarten zijn positie nauwkeurig bepalen. Die zeekaarten worden door de diverse Staten (Admiraliteiten) uitgegeven en zijn voorzien van de door appellante sub 1 ontwikkelde coördinaten en tussenliggende ruimtes, de z.g. "lanes";
- Alhoewel appellante sub 1 de eigendom en exploitatie van een groot aantal radiozendstations aan de diverse Staten heeft overgedragen, heeft zij (binnen haar concern) een aantal radiozendstations in eigendom c.q. exploitatie behouden, die drukbevaren wateren als het Kanaal bedienen. De daaraan verbonden kosten bestrijdt zij uit de opbrengsten van de verhuur van Decca -ontvangers. De zeevaart in of ten behoeve van het Nederlandse gebied maakt ondermeer gebruik van een tot de zenderketen "Holland Chain" behorend in Engeland gelegen radiozendstation van appellante sub 1 en van twee tot de keten "Frisian Island Chain" behorende onderscheidenlijk in West-Duitsland en Denemarken gelegen radiozendstations die (gedeeltelijk) eigendom van appellante sub 1 zijn;
- Appellante sub 2 verhuurt in Nederland voor een huurprijs van ongeveer f 10.000,- per jaar Decca -ontvangers, genaamd "Mark", welke zij betrekt van appellante sub 1;
- Appellante sub 3 is merkhouder van het bij het Benelux-Merken-bureau gedeponeerde woordmerk " Decca ";
- Geen van appellanten heeft octrooirechten op bovenbedoeld radionavigatiesysteem;
- Geïntimeerde importeert en verkoopt tegen een prijs van ongeveer f 10.000,- zelfstandig in Nederland radio-ontvangers van het merk Rauff en Sorensen, genaamd "Shipmate", type RS 4000 en RS 4000 C, die zijn ontwikkeld en bestemd om gebruik te maken van het '' Decca Navigator System" en enkel daarvoor bruikbaar zijn. Zij draagt niet bij in de instandbouding van de radiozenstations van appellante sub 1."
In het vervolg zal ik eiseres tot cassatie in het principaal beroep aanduiden als Holland Nautic en de wederpartijen als Decca c.s. ; het voornoemde " Decca Navigator System" zal ik afkorten tot DNS.
Decca c.s. had bij de president o.m. een verbod gevorderd tot het verkopen, enz., van radio-ontvangers bestemd om gebruik te maken van de DNS-signalen. Bij boven genoemd vonnis heeft de president de vorderingen afgewezen. Het hof echter vernietigde dat vonnis en wees (o.m.) de verbodsactie toe.
Holland Nautic heeft cassatieberoep ingesteld. Zij voert een middel aan, bestaande uit de onderdelen 1-6. Decca c.s. stelde incidenteel cassatieberoep in onder de voorwaarde dat het principale cassatieberoep op enig onderdeel slaagt. Zij voert een middel aan, uiteenvallende in de onderdelen 1-5.
Inmiddels zijn tussen partijen twee andere korte gedingen gevoerd, o.m. over de redelijheid van de door Holland Nautic aan Decca c.s. aangeboden vergoedingen per afgeleverde ontvanger. In die zaken is Decca c.s. in het gelijk gesteld. Zie Pres.Rb. Rotterdam 12 maart 1986, Kort Geding 1986 nr. 167.
2. Het
principalecassatiemiddel richt zich in al zijn onderdelen tegen r.o. 9 van het bestreden arrest, luidende:
9. Voorshands moet echter wel worden geoordeeld dat geïntimeerde, door in Nederland zonder enige redelijke vergoeding aan appellanten, radionavigatie-ontvangers, waarin identieke gegevens als in die van appellanten sub 1 en 2 zijn opgeslagen, in het verkeer te brengen die zijn ontwikkeld en bestemd om gebruik te maken van radiosignalen van radiozendstations welke in niet onaanzienlijke mate aan appellante sub 1 toebehoren en/of door haar worden geëxploiteerd, in strijd handelt met de zorgvuldigheid welke jegens appellanten in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat zij daarmee onrechtmatig handelt ten opzichte van appellanten.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder overwogen:
a. dat het " Decca Navigator System" een voor de navigatie uniek systeem betreft dat appellante sub 1 niet dan met grote investeringen en inspanningen heeft kunnen ontwikkelen en in stand houden en dat ook voor de veiligheid ter zee van groot belang is;
b. dat het voor appellante sub 1 in redelijkheid niet mogelijk is van gebruikers van haar radiosignalen een contributie voor de instandhouding - en zonodig verbetering - van haar zendstations te heffen anders dan - afgezien van de overdracht van zendstations aan de Staten - via doorberekening van kosten in de handelsprijzen van de op haar zendsysteem afgestemde radio-ontvangers;
c. dat geïntimeerde op onaanvaardbare wijze in het afzetgebied van de Mark-ontvangers binnendringt omdat zij geen kosten draagt voor de instandhouding - en zonodig verbetering - van radiozendstations en daardoor - ongehinderd door die kosten - aan gegadigden een lagere handelsprijs in rekening kan brengen dan appellanten sub 1 en 2, zoals dat in feite ook geschiedt;
d. dat geïntimeerde de hierboven bedoelde redelijke vergoeding op eenvoudige wijze kan doorberekenen in haar prijzen;
e. dat op grond van de in appel overgelegde licentieovereenkomsten d.d. 1 januari 1983 en 25 mei 1984, voldoende aannemelijk is gemaakt dat andere producenten van op het Decca Navigatie Systeem afgestemde ontvangers, te weten AP Radiotelefon A/S, gevestigd te Denemarken, en Navstar SA, gevestigd te Zwitserland, aan appellante sub 1 wel een vergoeding voor de instandhouding van dat systeem betalen en dit blijkbaar als in deze bijzondere branche passend wordt ervaren;
f. dat het feit dat van geïntimeerde een redelijke vergoeding als vermeld kan worden verlangd geenszins betekent dat het haar onmogelijk wordt gemaakt appellanten met navigatieradio-ontvangers te beconcurreren als waren zij monopolisten, zoals geïntimeerde ten aanzien van de grief V heeft betoogd."
Het hof is voorshands van oordeel dat Holland Nautic jegens Decca c.s. een onrechtmatige daad (art. 1401 BW) pleegt in de vorm van ongeoorloofde mededinging, bestaande in het "binnendringen" in het afzetgebied van Decca 's "Mark"-ontvangers. Holland Nautic doet dat
"door in Nederland zonder enige redelijke vergoeding aan .....( Decca c.s. ) radionavigatie-ontvangers (voor schepen en vliegtuigen; F.), waarin identieke gegevens als in die van ..... ( Decca en partij I.N.A. B.V.; F.) zijn opgeslagen, in het verkeer te brengen die zijn ontwikkeld en bestemd om gebruik te maken van radiosignalen van radiozendstations welke in niet onaanzienlijke mate aan ..... ( Decca ) toebehoren en/of door haar worden geëxploiteerd...."
zulks onder de in r.o. 9 sub a-f weergegeven omstandigheden.
Kortom: hier is volgens het hof aan de orde het onrechtmatig "binnendringen" als variant van ongeoorloofde mededinging, buiten het gebied van exclusieve rechten als eigendom, octrooi, merk, enz.
3. Martens neemt in de losbladige "Onrechtmatige daad" VI, nr. 123, sub 8, het "
binnendringenin afzetgebied" op als "begeleidende omstandigheid" bij de "
nabootsing" van het produkt van een concurrent. Zie ook Drucker-Bodenhausen-Wichers Hoeth, "Kort begrip van het recht betreffende de intellectuele eigendom" (1984), p. 198.
De onderhavige casus laat zich echter niet goed rangschikken onder de tot dusverre als "nabootsing" gekwalificeerde gevallen van ongeoorloofde mededinging. Het verwijt aan Holland Nautic is niet - althans niet wezenlijk - dat zij een produkt (of: prestatie) van Decca c.s. nabootst. De door Holland Nautic in het verkeer gebrachte ontvangers zijn geen nabootsing van die van Decca , maar hebben een eigen karakter. Een nabootsingselement kan slechts worden gezien in de
bestemmingvan de ontvangers: zij zijn bestemd om te worden gebruikt om de DNS-signalen op te vangen en te verwerken en
uitsluitend daarvoor geschikt. Dit leid ik af uit de feitelijke vaststellingen van het bestreden arrest en uit r.o. 9 meergenoemd; zie ook de pleitnota van Holland Nautic 's raadsman d.d. 28 februari 1986, nr. 53.
De door het hof in deze zaak vastgestelde of als vaststaand aangenomen kenmerken van het "binnendringen" kunnen als volgt naast elkaar worden gezet:
a. identiteit van bestemming tussen de wederzijdse ontvangers;
b. exclusieve DNS-bestemming van die ontvangers;
c. de uit
bvoortvloeiende totale afhankelijkheid van de ontvangers als ene component van het DNS-systeem als geheel, ten opzichte van de andere component, de zendstations.
De ontvangers zijn slechts bruikbaar en bewijzen slechts bun nut indien en zolang de zendstations in werking (exploitatie) zijn. Wat de Holland Nautic -ontvangers beogen is het van hun plaats dringen van de Decca -ontvangers binnen het DNS-systeem als geheel. Alleen daarvoor zijn zij geschikt. Holland Nautic heeft, zoals Decca c.s. in hun memorie van grieven in hoger beroep, p. 5, sub d, aangegeven, "ingebroken" in het "zowel in financieel als in technisch opzicht ….. gesloten" DNS-systeem.
4. Vooropgesteld moet worden dat naar geldend Nederlands recht het profiteren van andermans prestaties op technisch gebied (buiten octrooi etc.) in het algemeen niet onrechtmatig is. Onder bepaalde, bijkomende omstandigheden kan echter wel van onrechtmatigheid sprake zijn. Zie Martens in a.w., nrs. 100-102, met cassatierechtspraak, waaronder HR 26 juni 1953, NJ 1954, 90 (Ph.A.N.H.), BIE 1953, p. 113 nr. 55, AA III p. 10 (H.B.), Hyster Karry Krane:
"dat, aangezien het, in het algemeen gesproken, aan een ieder moet vrijstaan om aan zijn industriële produkten een zo groot mogelijke deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven, het - tenzij door een ander aan de Octrooiwet 1910 of aan de Auteurswet 1912 ontleende rechten daaraan in den weg staan - niet is verboden om te dien einde, ten eigen voordele, en mogelijk tot nadeel van een concurrent, van in diens produkten geopenbaarde resultaten van inspanning, inzicht of kennis gebruik te maken, zelfs, wanneer ....... enkel ten gevolge van dat gebruik maken tussen het eigen product en dat van den concurrent bij het publiek verwarring mocht kunnen ontstaan."
Voortbouwen op de prestaties van anderen is in het algemeen geoorloofd maar kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn. Zie ook HR 23 juni 1961, NJ 1961, 423, leesportefeuille.
Nu het hier aankomt op de bijzondere omstandigheden van het geval, ligt het voor de cassatierechter voor de hand terughoudendheid te betrachten bij de toetsing van het gewoonlijk met feitelijke waarderingen verweven oordeel van de judex facti. Daaraan doet niet af dat, zoals uit het vermelde overzicht van Martens blijkt, de Hoge Raad enige malen in "subregels" zulke bijkomende omstandigheden heeft aangewezen. Over een casus als de onderhavige heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgelaten.
5. Naar mijn mening is het hof in r.o. 9 van het bestreden arrest niet uitgegaan van een verkeerd onrechtmatigheidsbegrip. Het appèlcollege kon op grond van de onder a-f vermelde omstandigheden komen tot het oordeel dat het "binnendringen" door Holland Nautic zonder het betalen van een redelijke vergoeding jegens Decca c.s. onrechtmatig was.
6. Ik parafraseer die omstandigheden als volgt:
ad. a. Het instandhouden (in de toekomst) van het DNS-zendsysteem blijft investeringen van Decca c.s. vergen en is in het algemeen belang.
ad b en e. Die investeringen kunnen, wat de
gebruikersbetreft, slechts worden doorberekend in de prijzen van de ontvangers en zijn in enkele gevallen, wat
concurrentenbetreft, "doorberekend" in licentieovereenkomsten.
ad c, d en f. Nautic Holland zou, anders dan zij thans doet, een "redelijke vergoeding" kunnen betalen aan Decca c.s. en aldus kunnen bijdragen aan de instandhouding van het DNS-zendsysteem; die "redelijke vergoeding" zou Holland Nautic ook kunnen doorberekenen in haar prijzen; aldus zou zij haar thans bestaande voorsprong op Decca c.s. kwijtraken zonder haar concurrentiemogelijkheden te verliezen.
7. De gedachtengang van het hof scharniert geheel om de "
redelijke vergoeding" ter bestrijding van de kosten van instandhouding van de zendstations; die vergoeding zou aan het "binnendringen" door Nautic Holland de onrechtmatigheid ontnemen. Zie Bregstein's door HR 19 december 1952, NJ 1953, 642 (met de noot van Houwing, met name op p. 1193) aanvaarde constructie van het betalen van schadevergoeding als een rechtvaardigingsgrond voor overigens onrechtmatig handelen. Vergl. Jansen in de losbladige "Onrechtmatige daad" I nrs. 229 e.v.
De grondslag van de eis van een redelijke vergoeding dient te worden gezocht in de bijzondere vorm van profiteren van andermans prestaties (parasiteren) die hier aan de orde is. Vergelijkingen met uit de jurisprudentie bekende gevallen gaan slechts ten dele op. De in dit geding bedoelde handelwijze van Holland Nautic kenmerkt zich door de
gelijktijdigheidvan de prestaties van Decca c.s. (het uitzenden door de zendstations) enerzijds en het gebruiken van de ontvangers (het ontvangen en verwerken van de signalen) anderzijds. Juist door die gelijktijdheid acht ik het beeld van hem die oogst zonder te hebben gezaaid, minder geslaagd. Holland Nautic handelt als degene (A) die kaartjes verkoopt voor een trein die een ander (B) exploiteert. Ander beeld: A verkoopt sleutels die passen op de sloten van bagagekluizen, of douchecellen, e.d., die bij B in exploitatie zijn. In deze gevallen impliceert het gebruiken (door de consument C) van kaartjes of sleutel het gebruik maken van door B verstrekte voorzieningen. Aan B komt dan een redelijke vergoeding toe van de kant van (zijn bedrijfsmatige concurrent) A. Aan de argumentatieve waarde van deze voorbeelden doet niet af dat radiosignalen "onstoffelijk" zijn.
Over het recht op een redelijke vergoeding bij bepaalde vormen van mededinging: conclusies OM voor HR 30 oktober 1981, NJ 1982, 435, p. 1493 en 1497 sub h, en HR 25 mei 1984, NJ 1984, 697, p. 2431 sub 6; alsmede de Commissie in de Coditel-zaak, HvJ EG 18 maart 1980, Jur. 1980-1, p. 881.
8. Heeft het hof met de eis van een redelijke vergoeding aan art. 6.3,1,5 b NBW gedacht? Die bepaling geeft de rechter de mogelijkheid een verbodsactie af te wijzen op grond van "zwaarwegende maatschappelijke belangen". Uit 's hofs arrest blijkt niet dat zulke belangen, die de verbodsactie van Decca c.s. zouden kunnen blokkeren, zich hier voordoen, of het moest het "abstracte" belang van de concurrentievrijheid zijn. Dat de benadeelde zijn recht op schadevergoeding behoudt - zoals lid 1, tweede zin van art. 6.3.1.5 b zegt - doet in de onderhavige procedure, waarin niet schadevergoeding is gevorderd maar een verbodsactie is ingesteld, niet ter zake. President of hof hadden geen schadevergoeding of redelijke vergoeding kunnen
toewijzen.
9. Opgemerkt zij dat het element "zonder redelijke vergoeding" niet is opgenomen in 's hofs dictum. Het hof zal er van uitgegaan zijn dat zo'n vergoeding door partijen contractueel vastgesteld wordt, waardoor dan in zoverre tevens het verbod aan Holland Nautic is opgeheven. Vergl. H. Drion in R.M. Themis 1962 p. 217 e.v. In het dictum is het element "zonder redelijke vergoeding", naar mijn mening, voorondersteld.
10. Wat de rechtspraak betreft, het dichtst in de buurt van de onderhavige casus komt Pres.Rb. 's Gravenhage 20 januari 1986, KG 1986, 92, "FilmNet"- zaak. De in dat vonnis ontwikkelde gedachtengang - waarin overigens het punt van een "redelijke vergoeding" niet aan de orde kwam - lijkt me juist.
11. Aan het vorenstaande doet een (eventuele)
vrijheid van ontvangst van radiosignalenniet af. Het gaat er in deze zaak niet om of de DNS-radiosignalen in de aether al of niet vrijelijk en kosteloos door iedereen mogen worden opgevangen, maar of daartoe met commerciële doeleinden en in concurrentie met de exploitant van (een deel van) de zendstations apparatuur in de handel gebracht mag worden, en dat is - zoals de Amerikaanse rechter in de zaak International News Service v. Associated Press, 248 US 215 (1918) (vermeld door de raadsman van Decca c.s. , pleitnota dd. 28 februari 1986 p. 15- 16; zie "Callmann Unfair Competition, Trademarks and Monopolies", Revised Volume 2, par. 15.02) - "a very different matter".
Vergl. de in cassatie niet bestreden r.o. 10 van 's hofs arrest.
12.
Onderdeel 1van het
principalemiddel - dat in zijn "parafraserende" inleiding uitgaat van een onvolledige beschrijving van Holland Nautic's handelwijze en in zoverre feitelijke grondslag in het bestreden arrest mist - stuit af op het voren betoogde.
13. Hetzelfde geldt voor
onderdeel 2. Daar komt, wat betreft de onder a-e vermelde omstandigheden, het volgende bij.
Het sub a gestelde mist feitelijke grondslag; ik moge volstaan met een verwijzing naar het onder 6 ad b en e aangetekende.
Het sub b gestelde bouwt voort op a en moet het lot daarvan delen. Bovendien stelt Decca c.s. reeds bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg, "aangezien" 9, dat Holland Nautic "geen vergoeding" betaalt. De pleitnota in eerste aanleg van mr. Mutsaerts (p. 6) bevat de stelling dat ontvangers worden verhuurd aan gebruikers van het DNS om een voortdurende bron van inkomsten te verzekeren, zulks ter bestrijding van de doorgaande en jaarlijks stijgende kosten van DNS. Vergl. de memorie van grieven in hoger beroep, p. 5 sub c en p. 7 sub a: Philips betaalt - en wel, naar kennelijk is bedoeld: anders dan Holland Nautic - mee aan het instandhouden van het DNS. Holland Nautic heeft zich in de feitelijke instanties niet bereid verklaard enige vergoeding te betalen en steeds vastgehouden aan de principiële rechtmatigheid van het in de handel brengen van haar ontvangers; zulks zonder een andere wijze van kostendekking voor DNS te noemen.
Het sub c gestelde miskent dat de meergenoemde redelijke vergoeding geen betrekking heeft op in het verleden door Decca c.s. gemaakte kosten voor het bouwen enz. van de zendstations, maar strekt tot instandhouding en verbetering enz. (in de toekomst) van die stations.
Het sub d gestelde verliest uit het oog dat het hof de voormelde processuele houding van Holland Nautic kennelijk heeft uitgelegd en mocht uitleggen als een weigering enige vergoeding aan Decca c.s. te betalen.
Het sub e gestelde gaat uit van te hoge motiveringseisen. Het is ook zonder expliciete vaststelling als sub e bedoeld duidelijk dat in 's hofs gedachtengang de handelwijze van Holland Nautic schadelijk en dus bedreigend is voor het DNS-systeem.
14.
Onderdeel 3loopt, zoals uit het vorenstaande voortvloeit, vast op de omstandigheid dat in een geval als het onderhavige buiten de sfeer van het octrooirecht
duurzamebescherming aan art. 1401 BW kan worden ontleend. Die bescherming kan blijven bestaan ook nadat de termijnen die voor octrooirechten zijn of - veronderstellenderwijze - hadden kunnen zijn verleend, reeds zijn verstreken. De duur van de 1401-bescherming hangt geheel of grotendeels af van de vraag hoe lang een redelijke vergoeding verschuldigd is, en die vergoeding blijft in beginsel - behoudens kapitalisatie of afkoop, enz. - verschuldigd zolang de gebruikers van de Holland Nautic -ontvangers blijven profiteren van de exploitatie van de zendstation door Decca c.s. , anders gezegd: zolang die gebruikers blijven meerijden in de Decca -trein.
Van onverenigbaarheid met het wettelijk systeem van octrooirecht etc. is geen sprake. Hier worden immers andere belangen beschermd.
15.
Onderdeel 4kan, naar mijn mening, evenmin succes hebben, Nu, als gezegd, in dit geding uitgangspunt moet zijn dat Holland Nautic niet bereid is zich de belangen van Decca c.s. op enige wijze, bijv. door het betalen of aanbieden van een redelijke vergoeding, aan te trekken terwijl Decca c.s. daarentegen in principe wel bereid is tot het sluiten van aan licentie-overeenkomst met Holland Nautic (zie pleitnota in hoger beroep mr. Mutsaerts, p. 11-12), komt de verbodsactie van Decca c.s. in beginsel voor toewijzing in aanmerking. De handelwijze van Holland Nautic is onrechtmatig; voor toepassing van art. 6.3.1.5 b NBW ontbreekt de noodzakelijke grondslag. Vergl. HR 19 december 1952, NJ 1953, 642. Op Holland Nautic rust niet in de eerste plaats aan rechtsplicht tot het betalen van een redelijke vergoeding, maar de plicht zich te onthouden van onrechtmatige daden. Anders dan van de zijde van Holland Nautic is betoogd is de onrechtmatigheid niet gelegen in het
enkeleniet-betalen van aan vergoeding, maar in het "binnendringen" enz., als omschreven in r.o. 9 van 's hofs arrest, "zonder redelijke vergoeding". Zie Jansen in de losbladige "Onrechtmatige daad" I nrs. 229 e.v. Op die grond staat aan Decca c.s. een verbodsactie ter beschikking voor een gespecificeerde belangenafweging bestond in hoger beroep geen aanleiding, nu partijen hun debat niet ook daarover hadden uitgestrekt. Overigens is uit r.o. 11 af te leiden dat het hof heeft geoordeeld dat Holland Nautic door toewijzing van de vorderingen onder 1 en 5
niet"onevenredig" is geschaad. Dat zo zijnde heeft het hof zich wèl in een belangenafweging begeven, ook al treedt het arrest daarover niet in bijzonderheden.
Bij gebreke van debat over de aard en grootte van de redelijke vergoeding en de daarbij te hanteren uitgangspunten en normen, enz. behoefde het hof in het kader van dit kort geding op die punten niet nader in te gaan.
De verwijzing naar de wèl (met anderen, o.a. Philips) gesloten licentieovereenkomsten, waarmee de mogelijkheid van een akkoord over zo'n vergoeding is bewezen, is in dit verband voldoende.
16.
Onderdeel 5stuit af op het bovenstaande. Wat
onderdeel 6betreft, ik zie in het bestreden arrest geen motiveringsgebreken.
17. Nu het
principalecassatieberoep, naar mijn mening, niet kan slagen, blijft het
voorwaardelijkingestelde
incidenteleberoep buiten behandeling.
18. Ik concludeer tot verwerping van het
principaleberoep, met verwijzing van eiseres ( Holland Nautic ) in de kosten.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,