Voetnoten
1.Onder 11, blz. 5 bovenaan.
2.Onder 12, blz. 5.
3.Onder 14, blz. 6.
4.Blz. 2.
5.Onder 4, blz. 1.
6.Onder 6, blz. 2.
7.Onder 7, blz. 2.
8.Onder 2 staat dat appellante bij de beschikking van de rechtbank niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek, maar dat moet op een vergissing berusten.
9.Zie de tekst van de nieuwe regeling in Stb. 1988, 9. Krachtens art. VII van de Wet van 3 december 1987, Stb. 590 vinden — behoudens een paar daar genoemde uitzonderingsgevallen — de voorschriften van die wet toepassing vanaf het tijdstip dat zij in werking treedt (1 april 1988, zie KB van 7 januari 1988, Stb. 1988, 8). Nu dat tijdstip viel na het wijzen van de bestreden beschikking dient deze aan het oude recht te worden getoetst, vgl. HR 28 maart 1980, NJ 1980, 489 (PAS) voor een geval dat het nieuwe recht was ingegaan voordat het bestreden vonnis was gewezen. Tussen nieuw en oud recht bestaat overigens geen verschil op het thans besproken punt, want art. 214 lid 1 Rv is gelijk aan de eerste zin van art. 876 (oud) Rv.
10.Nadere MvA, Bijl. Hand. II, nr. 13, blz. 23. Zie ook de conclusie OM (mr Biegman-Hartogh), onder 2.4, blz. 2–3, vóór HR 11 maart 1988, RvdW 1988, 54.
11.Zie hierover Veegens, Cassatie in burgerlijke zaken, 1971, nr. 107, blz. 179–180; Burgerlijke Rechtsvordering (Korthals Altes), Boek 1, titel 11; art. 99 RO, aant. 10 onder d; (Haardt), art. 876, aant. 3.
12.Zie daarover Burg. Rechtsvordering (Haardt), art. 876, aant. 3 met verdere jurisprudentie, waaronder met name HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242 (WHH en LWH). Zie verder HR 6 februari 1987, NJ 1988, 1 (WHH), HR 11 maart 1988, RvdW 1988, 54 en de op het moment van het schrijven van deze conclusie nog niet gepubliceerde beschikking HR 25 maart 1988, rek.nr. 7324, inzake de Staat der Nederlanden tegen de Algemene Bank Nederland. Zie ook Burg. Rechtsvordering (Jansen), Boek I, titel 1, aant. 3.
13.Zie over dat begrip J. ten Berg-Koolen, De goede procesorde in het burgerlijk-procesrecht, in: NJB 1986, blz. 113–119, met verdere literatuur en met name rechtspraak. Zie ook de in de vorige noot geciteerde aantekening van Jansen in Burgerlijke Rechtsvordering.
14.Voor een aantal beschouwingen over ‘’efficiency’’ wil ik verwijzen naar het themanummer ‘’Tussen kwaliteit en efficiency in de rechtspraak’’ van NJB 1987, blz. 1449–1510. Het burgerlijk proces wordt behandeld door het opstel van H.J. Snijders, Civiel-processueel maatwerk ter bevordering van kwaliteit en efficiëntie, differentiatie van behandeling naar gelang de complexiteit, blz. 1488–1496.
15.Zie Burgerlijke Rechtsvordering (Haardt), Boek III, titel 6, afdeling 11, aant. 1; Hugenholtz-Heemskerk, 1986, blz. 278–279; Wet van 18 juli 1951, Stb. 302, MvT onder Algemene beschouwingen, derde alinea, en VV, onder Algemene beschouwingen, blz. 1, derde alinea.