Conclusie
alspedagogewerkzaam zou zijn geworden), verwierp de kantonrechter als niet reëel.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een geschil tussen het ST. Centrum voor Onderwijsbegeleiding voor de Zaanstreek (SCOZ) en een vrouwelijke projectmedewerkster, hierna aangeduid als [verweerster]. De zaak draait om de vraag of de inschaling van [verweerster] in salarisschaal 112, trap 0, in strijd is met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, en of er sprake is van indirecte discriminatie. [verweerster] was van 1979 tot 1981 in dienst bij SCOZ en ontving een lager salaris dan haar mannelijke collega's voor gelijkwaardige werkzaamheden. Na een periode van inactiviteit vanwege privéomstandigheden, werd zij in 1979 aangenomen, maar haar salaris werd vastgesteld op basis van het laatst genoten salaris, wat resulteerde in een lagere inschaling. Ze voerde aan dat dit beleid indirect discriminerend was, omdat het vooral vrouwen benadeelde. De kantonrechter oordeelde dat de inschaling in schaal 112 onrechtmatig was en dat er geen objectieve rechtvaardiging was voor het hanteren van het laatst genoten salaris als criterium. De rechtbank bekrachtigde dit oordeel, maar SCOZ ging in cassatie. De Hoge Raad moest nu beoordelen of de inschaling van [verweerster] in schaal 112 indirect discriminerend was en of de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen objectieve rechtvaardiging was voor het salarisbeleid. De Hoge Raad concludeerde dat de inschaling in schaal 112 inderdaad in strijd was met de wet en dat er sprake was van indirecte discriminatie. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van SCOZ en bevestigde de eerdere uitspraken van de lagere rechters.