Conclusie
in het algemeende vraag (r.o. 5) of par. 46 lid 7 UAV nietig is wegens strijd met de faillissementswet; het beantwoordt deze vraag ontkennend (r.o. 6–10). Dat betekent echter nog niet dat een curator dan ook verplicht zou zijn dit gebruiksrecht te honoreren: hij mag het wel doen, indien hem dat geraden voorkomt (r.o. 12), maar hij kan de rechthebbende ook voor de waarde van dit recht verwijzen naar de aanmelding ter verificatie (r.o. 11).
in het onderhavige gevalde curator het recht van par. 46 lid 7 UAV heeft willen honoreren, en (dus) bij de overdracht aan [eiseres] in stand heeft willen laten en daarom als last aan [eiseres] heeft doorgegeven, zie r.o. 13. En hoewel het hof het standpunt van de curator ‘’niet altijd even rechtlijnig’’ acht, stelt het vast dat ‘’hij, ook tegenover [eiseres] , duidelijk te kennen heeft gegeven dat het verkochte materieel …. niet mocht worden weggehaald zolang dat materieel voor het werk …. benodigd was’’, zie r.o. 14.
dwingendopleggen van een
op een wet berustende regeling, noch van het toekennen aan bepaalde burgers van
een recht jegens de Staat op een uitkering, maar gaat het om
algemene voorwaarden, toepasselijk bij het sluiten van een aannemingsovereenkomst, zie Van Wijngaarden, t.a.p. In HR 29-05-1987 NJ 1988, 609 MS is evenmin een door de openbare rechtspersoon Bank van de Nederlandse Antillen ‘’als standaard gehanteerde voorwaarde’’ door Uw Raad als recht aangemerkt. Zie voorts de in de schriftelijke toelichting van de Staat genoemde arresten.
onderdeel 1 van het middel, dat 's hofs oordeel in strijd met de strekking van par. 46 lid 7 UAV acht.
nietheeft vastgesteld dat de Staat het materieel om niet mocht gebruiken; het hof wijst er in r.o. 17 immers op dat in de aanneemsom betreffende het werk reeds een vergoeding voor het gebruik van het materieel was begrepen. Dit lijkt mij, mede gezien par. 6 lid 1 en 3 UAV, niet onbegrijpelijk. Waar het hof (in r.o. 19) spreekt over ‘’gratis gebruiksrecht’’ bedoelt het slechts het recht van de Staat, bezien vanuit het oogpunt van [eiseres] . Zie over par. 46 lid 7 UAV voorts Van Wijngaarden, a.w., nrs. 284–286, van dezelfde schrijver, De nieuwe A.V., diss. Leiden 1969, nrs. 339–341 en 350 en Cremers/Zonderland, Bouwrecht A XII nr. 119 p. 124, en na faillissement Polak/Polak 1972 p. 132/133.
nietom niet was verkregen. Het hof is dus niet aan een stelling van [eiseres] voorbijgegaan, maar het was van oordeel dat, waar de Staat voor het gebruik van het materieel reeds had betaald (aan de aannemer), de Staat niet nog eens aan [eiseres] een vergoeding voor datzelfde gebruik verschuldigd was, tenzij de curator dat uitdrukkelijk met de Staat was overeengekomen. En wat betreft [eiseres] : nu het hof — in cassatie niet bestreden — heeft vastgesteld dat de curator de ‘’ook voor [eiseres] kenbare’’, ‘’absoluut duidelijke’’ bedoeling had dat de Staat het materieel mocht blijven gebruiken (r.o. 14) en daarbij van een vergoeding (aan [eiseres] ) niet heeft gerept (r.o. 17), lijkt mij 's hofs conclusie dat de curator aan [eiseres] de plicht heeft opgelegd het gebruiksrecht van de Staat zonder extra vergoeding te eerbiedigen, niet onbegrijpelijk. Het schijnt mij toe dat [eiseres] de opbouw van 's hofs betoog (zie boven sub 2.1–2.4) heeft miskend, met name is voorbijgegaan aan hetgeen het hof in r.o. 11 en 12 aan de beoordeling van het eigenlijke geschil liet voorafgaan.
om nietmist dat blijkens het boven sub 4.2 vermelde m.i. feitelijke grondslag.
inde boedel, zoals het onderdeel betoogt: het is slechts de vraag — welke vraag ter beantwoording van de curator staat — of de Staat dit recht ‘’in natura’’
tegende boedel geldend kan maken dan wel de waarde ervan krachtens art. 133 Fw. ter verificatie dient aan te melden.
onderdeel 6aangevoerde klachten, die alle betreffen de wijze waarop het hof hetgeen tussen partijen al dan niet is overeengekomen heeft uitgelegd. Deze uitleg is echter feitelijk van aard, en als gezegd, m.i. niet onbegrijpelijk. Onvoldoende wordt onderscheiden — hetgeen door het hof wel is gedaan, zie boven sub
2— tussen de vraag of het op par. 46 lid 7 UAV stoelende, tijdelijke recht van de Staat door [eiseres] moet worden geëerbiedigd, en zo ja, of niettemin de Staat verplicht was voor het gebruik van het materieel een tweede maal, ditmaal in de vorm van huur aan [eiseres] , te betalen. Niet onbegrijpelijk lijkt mij 's hofs beslissing dat de curator aan de Staat niet stilzwijgend een huurovereenkomst heeft kunnen opdringen, en dat hij in het koopcontract met [eiseres] een voorbehoud heeft gemaakt: ‘’in de staat waarin het zich heden bevindt, met alle rechten en plichten ….’’.
onderdeel 8lijkt mij 's hofs beslissing in r.o. 19 onjuist, noch onbegrijpelijk. Inderdaad is door de ontbinding ingevolge art. 37 Fw. de
verplichtingvan de curator om het uit par. 46 lid 7 UAV voortvloeiend gebruiksrecht van de Staat te respecteren vervallen (zie boven sub 4.2 in fine), maar zoals het hof in r.o. 11 en 12 heeft overwogen, had de curator wel de bevoegdheid, indien hem dat in het belang van de boedel geraden voorkwam, dit recht in stand te laten, en heeft hij dit i.c. ook gedaan. Zie voorts het boven sub
5en
6vermeldde.