Het enige in cassatie een rol spelende verweer is het door Otex gedane beroep op art. 53 F. (compensatie). Dit verweer is door de rechtbank op de volgende grond verworpen (r.o. 5):
‘’5. Subsidiair heeft Otex een beroep gedaan op het bepaalde in art. 53 Faillissementswet, daartoe stellend, dat zij de na 27 oktober 1982 ontvangen bedragen kan compenseren met haar vordering op de gefailleerde ondernemingen uit hoofde van de bestaande rekening-courantverhouding, nu de ontvangst van die gelden voortvloeit uit rechtsbetrekkingen daterend van ruim vóór de faillietverklaring, te weten de bij brief van 3 september 1982 gegeven inningsopdracht.
Ook dit betoog faalt. Na de uitspraak van het faillissement was Otex immers niet meer gerechtigd de desbetreffende vorderingen te innen. Haar schuldplichtigheid vloeit dan ook niet voort uit de vóór het faillissement aan haar gegeven inningsopdracht, doch uit het regres dat de werkelijke schuldeiser in een zodanig geval kan nemen op degene die ten onrechte een prestatie ontvangen heeft, waarop hij geen recht had.
Voorzover Otex nog mocht hebben willen betogen, dat haar schuldplichtigheid reeds vóór de faillietverklaring was ontstaan, faalt ook dat betoog: op dat moment waren de bedragen immers nog niet aan haar uitgekeerd.’’
In hoger beroep heeft het hof deze beslissing bekrachtigd (r.o. 9):
‘’9.
Ad e en f.
Zoals uit het voorgaande volgt dient er van te worden uitgegaan dat Otex de onderhavige gelden namens de bedrijven van [A] incasseerde, zoals zij de betalingsaanvragen ook namens deze had ingediend.
Wat dus de ‘’schuldplichtigheid’’ aangaat, geldt dat tot de datum van uitbetaling het Finanzamt en de bedrijfsvereniging ter zake van deze gelden schuldplichtig waren jegens de drie b.v.’s. Eerst op de momenten dat Otex van deze instanties de gelden daadwerkelijk op haar rekening ontving, werd zij, Otex, schuldplichtig jegens die b.v.’s.
Deze momenten lagen na de datum van faillietverklaring. Er is ook geen van vóór de faillietverklaring daterende rechtsbetrekking of handeling aanwijsbaar waardoor de schuldplichtigheid van het Finanzamt en de bedrijfsvereniging eerder een einde en die van Otex eerder een aanvang nam.
Derhalve is ongegrond het beroep van Otex op de compensatie van artikel 53 Faillissementswet.’’
Tegen deze overweging richt zich het tijdig voorgestelde cassatiemiddel.