Conclusie
ofen
wanneerhij zijn vader zal wensen te bezoeken. Onderdeel 1 van het middel mist derhalve in zoverre (zie punt 1.6 sub b hiervóór) feitelijke grondslag.
dluiden:
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak verzoekt de vader om vaststelling van een omgangsregeling met zijn kinderen na een echtscheiding. De vader, die de Zaïrese nationaliteit heeft, heeft sinds 1980 geen contact meer gehad met zijn kinderen, maar sinds juli 1987 is er weer contact met de oudste zoon. De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en is voogd over de kinderen. De vader heeft eerder hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank die de moeder tot voogdes benoemde en de vader tot toeziend voogd. Het hof heeft in een eerdere beschikking de omgangsregeling afgewezen, met de overweging dat het aan de kinderen zelf is om te bepalen of en wanneer zij hun vader willen bezoeken.
De vader heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing van het hof, waarbij hij aanvoert dat het hof het recht van de vader op omgang met zijn kinderen, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), heeft miskend. Hij stelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het geen omgangsregeling heeft vastgesteld en dat de kinderen, gezien hun leeftijd, in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om hun mening kenbaar te maken. De Procureur-Generaal concludeert dat het hof in zijn oordeel een verkeerde rechtsopvatting heeft gehanteerd door te stellen dat het aan de kinderen is om te bepalen of zij hun vader willen bezoeken, zonder rekening te houden met het belang van het kind en het recht van de vader op omgang.
De Hoge Raad zal zich buigen over de vraag of de beslissing van het hof terecht is en of de vader recht heeft op een omgangsregeling met zijn kinderen. De zaak wordt verwezen naar een ander hof voor verdere behandeling en beslissing.