Conclusie
De inzet van de beide zaken
Het verloop van de procedures
De feiten
De bestreden beschikkingen van het hof
Het principale cassatiemiddel van ABN
onderdelen I-IIIresp.
V-VIIzijn vrijwel gelijkluidend — zij het met hier en daar een accent op de niet-ambtelijke status van de getuigen — aan de onderdelen I-III resp. IV-VI in zaak nr. 7578.
Het incidentele middel
Art. 191 Rv. bepaalt in lid 1, in lid 2 aanhef en sub b en in lid 4:
Verschoningsrecht; algemeen
voorlopiggetuigenverhoor (HR 26 april 1968, NJ 1968, 305).
plichtals noodzakelijke voorwaarde voor het verschoningsrecht
nietlosgelaten.
niet voldoendevoor het bestaan van een verschoningsrecht (Lubbers, preadvies NJV 1986, p. 143, 149).
niet ter beschikking staat van betrokkenen. Door een enkele overeenkomst of eenzijdig toedoen van derden (aanwijzing van een "meerdere" zoals een werkgever of hogere ambtenaar) kan het verschoningsrecht noch worden gecreëerd noch worden opgeheven. Zie: de noot van Haardt onder HR 25 oktober 1985, NJ 1986, 176, sub 2; HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173, onder 3.3; en de conclusie van mr. Biegman-Hartogh, NJ 1986, p. 3153, sub 10.
algemeen(
"maatschappelijk"; zie Haardt in zijn noot sub 2 onder HR 25 oktober 1985, NJ 1986, 176) belang. Het is niet gegeven ter bescherming van de veiligheid van derden (HR 7 november 1986, NJ 1987, p. 1615 links (beslissing R-C). Verschoningsrecht is
uitzonderingen komt toe aan een
beperktegroep (HR 6 mei 1986, NJ 1986, 813-815 m.nt. WLH; HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173 sub 3.1).
wettelijkebepaling. Dat volgt uit meergenoemde beschikking van de HR van 1 maart 1985, NJ 1986, 173 (aldus ook: D.M.A. Wisselink, ‘’Beroepsgeheim, ambtsgeheim en verschoningsrecht’’ (1988), p. 16), waarin enkele voorbeelden van zulke bepalingen worden gegeven en tevens wordt gezegd dat de groep van functioneel verschoningsgerechtigden
beperktis en dat de notaris een verschoningsrecht heeft dat op het eerder bedoelde, hierboven sub c omschreven ‘’algemene rechtsbeginsel’’ berust. Zie Lubbers, preadv. NJV 1986, p. 151 e.v. De geheimhoudingsplicht van de notaris strekt zich uit tot al zijn notariële werk en niet slechts tot de in art. 18 Wet op het Notarisambt genoemde authentieke akten (aldus ook J.J.I. Verburg in ‘’Het verschoningsrecht van getuigen in strafzaken’’ (diss. 1975), p. 116 met noot 4). Dat geldt dan ook voor het verschoningsrecht van de notaris. Lubbers, p. 156:
wettelijkegrondslag de hier behandelde
functionelebasis niet alleen voldoende maar ook
noodzakelijkis voor het aanvaarden van een verschoningsrecht. Zie de conclusie van mr. Biegman-Hartogh voor HR 13 april 1984, NJ 1986, 822, p. 3152 rechts, sub 5.
administratieverecht handelen over verschoningsrecht: art. 30 lid 2 Ambtenarenwet, art. 53 lid 2 Beroepswet, art. 48 Wet Administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie; art. 46 en 87 Wet op de Raad van State, art. 19 lid 4 Wet Nationale Ombudsman (zie de m.v.t. II, 14178–3, p. 29).
algemene("maatschappelijke") belangen tegenover elkaar staan.
belangenafwegingis in beginsel ook toegepast in de bestreden arresten in de onderhavige zaken. In het bovenstaande citaat was het verschoningsrecht van de klassieke geheimhouders (hulpverleners zoals geestelijke, arts, advocaat) aan de orde. HR 7 november 1986, NJ 1987, 457, handelend over gemeenteraadsleden, noemt naast de hulpverleners de
vertrouwenspersoon, met verwijzing naar HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173 (de notaris, die overigens in HR 6 mei 1986, NJ 1986, 815 (WLH), onder 4.2, "rechtshulpverlener" wordt genoemd: er is tussen de begrippen "hulpverlener" en "vertrouwenspersoon" wel een onderscheid maar geen tegenstelling), door mij geciteerd sub 8c hierboven. Men kan deze categorie samenvattend aanduiden als de
klassiekeverschoningsgerechtigden, de hulpverleners.
anderebelangen, door het hof weergegeven in de r.o. 6–9.
anderedan hulpverleningsbelangen als grondslag voor verschoningsrechten: Vranken, preadv. NJV 1986, p. 66 e.v. Zij vormen een heterogene, niet onder één noemer te brengen groep.
toetsing in cassatie op juistheid. Moet men hier niet een zekere vrijheid van de feitenrechter aannemen, met name in gevallen waarin bijzondere omstandigheden van het concrete geval in de afweging behoren te worden betrokken?
Verschoningsrecht van de ambtenaar.
d. Een wettelijk verschoningsrecht impliceert dat de hierboven (sub 8
e) bedoelde belangenafweging op voorhand door de
wetgeveris verricht. In de overige gevallen dient die afweging door de rechter te geschieden.
De principale cassatiemiddelen (zie hierboven, sub 5)
De onderdelen I
onderdelen IIbestrijden de r.o. 4, 10 en 14 met de stelling dat het hof niet heeft vastgesteld dat een van de betrokken getuigen Nederlands ITC-"afgevaardigde" in de zin van art. 4 van de Zesde Internationale Tinovereenkomst (Trb. 1982, 130) was. Ter adstructie betogen deze onderdelen dat volgens die bepaling iedere lidstaat in de ITC wordt vertegenwoordigd door slechts één afgevaardigde.
alle
onderdelen IIkunnen daarom niet slagen.
onderdelen IIImoeten, als ik het goed zie, het lot van de onderdelen I delen. Zij gaan er immers eveneens van uit dat 's hofs beslissingen over het verschoningsrecht berusten op de visie van het hof inzake de ITC-regels als toereikende grondslag voor een verschoningsrecht. Dat laatste nu, is niet het geval. Zie het hierboven, onder 10.1.1 aangetekende. In 's hofs gedachtengang spelen de ITC-regels hoogstens zijdelings een rol; niet als rechtstreekse grondslag voor een geheimhoudingsplicht maar als regels die mede de aard van de functie der getuigen bepalen. Het is op basis van die aard dat het hof, in r.o. 10, via een belangenafweging tot zijn uitkomst is geraakt.
onderdelen IV en Vin zaak nr. 7578 en de
onderdelen V en VIin zaak nr. 7579 vallen de uitkomst van de afweging aan waartoe het hof in de r.o. 9 en 10 is gekomen.
belangvan ABN en daarmee de
afwezigheidvan
misbruik van procesrecht— waarvan in beginsel sprake zou kunnen zijn en waarop de Staat en de getuigen zich in de onderhavige zaken niet hebben beroepen — vast.
samenderhalve zwaarder dan het door het hof, in het voetspoor van de Staat en de getuigen, benadrukte belang van de Staat zich in zijn internationale betrekkingen een "betrouwbare" overlegs- en verdragspartner te betonen.
ditverband lijkt me hetgeen het hof in r.o. 8 overweegt, eveneens van belang: de in de tijd afnemende betekenis van de internationale betrekkingen ten aanzien van de ITC, die nagenoeg niet meer actief is als organisatie.
wettelijke bepalingendoen aan het vorenstaande niet af. Ik noem:
Art. 98 e.v. Sr.Gegevens
veiligheidvan de Staat te dezen niet in het geding is. Niet
iederbelang van de Staat valt zonder meer onder de werking van art. 98 Sr. Ware dat anders, er zou van de stelplicht en de bewijslast van de Staat in civiele procedures met de Staat als (potentiëel) gedaagde weinig overblijven; het is (per definitie) een belang van de Staat niet te worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding wegens wanprestatie of onrechtmatige daad. 'Illegale' geheimen — waaronder te begrijpen geheimen inzake mogelijk onrechtmatige handelingen of verzuimen — van de Staat worden niet beschermd, althans niet in die zin dat de rechter zonder enige afweging een verschoningsrecht zou moeten toekennen. Het komt mij voor dat ook het behoorlijk functioneren van de Nederlandse internationale betrekkingen, op zichzelf zeker een door art. 98 Sr beschermd belang, niet een absolute betekenis heeft in dier voege dat het, losgemaakt van de zuiver financieel-economische aspecten die in de onderhavige zaken een zo belangrijke rol spelen, zonder meer verschoningsrechten meebrengt.
plicht(zwijgplicht) voor de getuigen worden gebaseerd. De door art. 191 Rv. (en 192 Sr.) gepostuleerde spreekplicht moet gelden als rechtvaardigingsgrond voor art. 98 Sr.: art. 42 Sr. Vergl. Noyon-Langemeijer-Remmelink, aant. 8 op art. 192 (Sr.) (p. 497).
art. 272 Sr., waarin het opzettelijk schenden van ambts- of beroepsgeheimen strafbaar wordt gesteld. Zie hierover Noyon-Langemeijer-Remmelink, a.w., in aant. 2 (p. 864) met een verwijzing naar aant. 8 op art. 192 herhalende
staatsveiligheidin het geding is. Dit leidt tot de overstap naar:
Wet van 3 december 1987, Stb. 635: de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
plichtals getuigevoor ogen heeft gehad; zie: m.v.t. (II 17363–3), p. 12 (ad art. 21); m.v.a., p. 34–35; Hand. II 6 nov. 1985, p. 1146 rechts en 1200 links e.v.; m.v.a. I, nr. 130, p. 5; Hand. I 1 dec. 1987, p. 222 rechts boven.
Art. 4 Wet openbaarheid van bestuur (WOB)
Art. 68 Grondwethoudt in dat ministers aan de kamers der Staten-Generaal de door een of meer leden verlangde inlichtingen geven
Art. 59 Algemeen Rijksambtenarenreglement(ARAR) hield in:
Onderdeel VIin zaak nr. 7578 en
onderdeel VIIin zaak nr. 7579 vallen een ten overvloede gegeven overweging — die 's hofs beslissing niet draagt — aan en missen daarom belang.
Onderdeel IVin zaak nr. 7579 kan, dunkt me in beginsel onbesproken blijven.
Het incidentele middelin elk van beide zaken (zie hierboven, sub 5). Het middel gaat uit van het standpunt dat de getuigen, zowel de ambtelijke als de niet-ambtelijke, een geheimhoudings- en een verschonings
plichthebben.
recht.
rechthadden. De rechter-commissaris kon volstaan met
daarover een beslissing te geven. Noch bij het incidentele appel noch bij het, tegen 's hofs daarop gegeven beslissing gerichte, incidentele cassatieberoep hadden resp. hebben de Staat en de ambtelijke getuigen belang.
incidentele cassatieberoepzal verwerpen en in het
principale beroepde bestreden beschikking van het hof zal vernietigen en, de zaak zelf afdoende, de beschikkingen van de rechter-commissaris zal vernietigen en het door de getuigen gedane beroep op een verschoningsrecht zal verwerpen.