In deze zaak waarin het Hof requirant in appel heeft veroordeeld ter zake van (1) als bestuurder van een motorrijtuig handelen in strijd met art. 26, tweede lid, aanhef en onder b WVW (promillage 1,7); (2) handelen in strijd met art. 30, eerste lid aanhef en onder a WVW (doorrijden na aanrijding) tot geldboete van ƒ 1500,-- subsidiair 3 dagen hechtenis + (t.a.v. feit 1) ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 7 maanden voorwaardelijk (met bijzondere voorwaarde), proeftijd 2 jaar, tegen welk arrest hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, is namens hem een middel van cassatie voorgesteld.
Gesteld wordt dat het Hof ten onrechte niet heeft gehonoreerd het ter terechtzitting van het college namens requirant gevoerde verweer, dat de politie, toen zij voor de open deur van de woning van requirant stond en requirant, toen deze zich aldaar vertoonde mededeelde, dat hij was aangehouden zonder hem daadwerkelijk te hebben vastgegrepen, niet geacht kan worden hem te hebben aangehouden, zodat de stelling van het Hof, dat requirant reeds was aangehouden, toen deze de politie naderhand gelastte zijn woning te verlaten, geen wettige grondslag heeft. Het ‘’als gevolg’’ van dit onrechtmatig gedrag verkregen bewijs is derhalve ‘’tainted’’ enz.
Het komt mij voor, dat het Hof terecht heeft aangenomen, dat aanhouding van een verdachte onder bepaalde omstandigheden kan geschieden zonder dat deze daadwerkelijk wordt vastgegrepen.
In deze zin ook Greeve/Van Dulleman, De hulpofficier van justitie, 8ste druk, 1959, p. 106, waar onder ‘’aanhouding’’ wordt verstaan het — zo nodig — aangrijpen van de verdachte (ten einde hem naar een plaats van verhoor te leiden etc.). Het ‘’zo nodig’’ wordt aldus toegelicht: Tal van aanhoudingen worden (immers) verricht, waarbij de verdachte rustig met de ambtenaar mee gaat en ‘’aangifte’’ (daadwerkelijk beperken van de bewegingsvrijheid: zie Melai onder HR 19 oktober 1976, NJ 1978, 53) van diens persoon niet nodig is. Verondersteld wordt hierbij uiteraard wel, dat het ‘’verbale vastnemen’’ gelet op de dichte nabijheid van de politieman, onmiddellijk geeffectueerd kan worden. Dit lijkt mij een volstrekt reëel standpunt. Het alternatief: werkelijk aangrijpen zou in de praktijk grote problemen geven en vermoedelijk zou in een aantal gevallen door de raadsman worden gesteld, dat dit politieoptreden volstrekt onnodig en kwetsend was, en schending opleverde van de onaantastbaarheid van het lichaam.
Het komt mij voor, dat, nu rekwirant, naar het Hof vaststelt, aanvankelijk tegen de van nabij aangezegde aanhouding (die hij — zo mocht het Hof aannemen — kon verwachten; hij werd niet overrompeld) geen bezwaar heeft gemaakt, van een legitieme aanhouding sprake was en dat het pas naderhand gedaan beroep op het huisrecht zulks niet meer ongedaan kon maken. Zie ik goed, dan is dit het verschil met het geval dat door L. van Haaren besproken wordt in APB 1981, p. 391, die stelt dat de politie, nadat zij legitiem een woning is binnengekomen en met de bewoner een gesprek voert, deze niet plotseling mag arresteren, wanneer deze (onmiddellijk daarna) roept dat zij de woning moet verlaten en mitsdien aldaar wederrechtelijk vertoeft.
Het middel niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.