ECLI:NL:PHR:1993:24

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 1993
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
2909
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Leijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave inbeslaggenomen voorwerpen en de rol van de strafrechter

In deze zaak gaat het om de teruggave van een inbeslaggenomen auto, een Alfa Romeo, aan de klager die deze auto in bezit had. De rechtbank te Amsterdam had eerder het beklag van de verzoeker van cassatie ongegrond verklaard. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat Mr. P.S.J. Nuijten, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld en dat zij de artikelen 118, 118a en 552a van het Wetboek van Strafvordering had geschonden. De officier van justitie had aangegeven dat er geen belang van strafvordering meer was en dat de auto aan de beslagene teruggegeven moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat, omdat er een andere klager was, de beslissing moest worden genomen op basis van wat redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord was. Dit leidde tot de conclusie dat de auto aan de rechtsopvolger van de bestolene moest worden teruggegeven.

De Hoge Raad behandelt de vraag of de rechtbank gebonden was aan het standpunt van de officier van justitie. De conclusie is dat de rechtbank niet gebonden is aan het oordeel van het OM over de teruggave aan de beslagene, vooral niet als er meerdere belanghebbenden zijn. De Hoge Raad stelt dat als het belang van de strafvordering geen voortduring van het beslag eist, de rechtbank de vrijheid heeft om te oordelen aan wie de inbeslaggenomen voorwerpen moeten worden teruggegeven. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank niet te civielrechtelijk heeft geredeneerd en dat het middel van de verzoeker niet opgaat. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

J.M.
Nr. 2909
Beklag inzake teruggave inbeslaggenomen voorwerpen
Parket, 4 februari 1993
Mr. Leijten
Conclusie inzake:
[klager]
Edelhoogachtbaar College,
Bij beschikking van 15 september 1992 heeft de rechtbank te Amsterdam ongegrond verklaard het door de verzoeker van cassatie ingestelde beklag strekkend tot teruggave aan hem van een onder hem inbeslaggenomen auto, Alfa Romeo met toebehoren. Mr. P.S.J. Nuijten, advocaat te Amsterdam, heeft bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld en toegelicht.
Het middel zelf houdt, zakelijk samengevat, alleen in dat de rechtbank het klaagschrift ten onrechte, althans om redenen die de beschikking niet kunnen dragen ongegrond heeft verklaard en de artikelen 118, 118a en 552a Sv heeft geschonden.
Uit de toelichting blijkt dat het punt waarover het gaat is, dat de rechtbank gelet op het door de officier van justitie ingenomen standpunt
- deze heeft, volgens het proces-verbaal, zakelijk verklaard:
‘’Nu er geen belang van strafvordering meer is ben ik van mening dat de auto volgens de hoofdregel van strafvordering aan de beslagene teruggegeven dient te worden. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan de rechtbank in de gegeven situatie niet meer in de beoordeling treden –‘’
niet meer de vrijheid had het beklag ongegrond te verklaren.
De rechtbank heeft in haar beschikking inderdaad vastgesteld dat het belang van de strafvordering geen voortduring van het beslag eist. Maar, aldus de rechtbank, nu een ander dan de beslagene (ook, zou ik hebben toegevoegd, L.) een klaagschrift heeft ingediend, moet zij zich bij de beantwoording van de vraag aan wie de auto moet worden teruggegeven laten leiden ‘’door hetgeen op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is’’ en dat criterium voert tot de beslissing dat de inbeslaggenomen auto moet worden ‘’terug’’ gegeven aan de rechtsopvolger van de bestolene, de andere klager.
Vraag is of het door de officier van justitie ingenomen standpunt ook onder de geschetste omstandigheden de rechtbank in die zin bindt dat zij alleen aan de klager onder wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, deze mag teruggeven.
HR 1 december 1981, NJ 1982, 234 waarop de verzoeker zich beroept, houdt op dit punt onder meer in:
dat ... het aan de beoordeling van het OM is overgelaten of zich het geval, bedoeld in het eerste lid van art. 118 voordoet, met dien verstande dat ingevolge art. 552a eerste lid de belanghebbenden zich kunnen beklagen over, voor zover te dezen van belang, inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave.
Wat is, onder de gegeven omstandigheden, aan het oordeel van het OM overgelaten? Of het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp. Als het OM oordeelt dat dit geval zich voordoet moet het het voorwerp teruggeven (en de rechtbank kan daar na ingesteld beklag geen stokje meer voor steken) en wel aan degene onder wie het voorwerp in beslag genomen is, wat dit laatste betreft behalve in de gevallen genoemd in het tweede en derde lid van art. 118 Sv.
Uit de beschikking van 1981 volgt, naar mijn mening, dat bij beklag van méér dan een belanghebbende (‘’belanghebbenden’’,) wel het inbeslaggenomene moet worden teruggegeven als de officier van justitie als zijn oordeel te kennen geeft, dat het belang van de strafvordering voortduring van het beslag niet eist, maar dat de rechtbank aan diens oordeel dat dan het inbeslaggenomene aan één van de belanghebbenden (in dit geval: de beslagene) moet worden teruggegeven, niet gebonden is.
Indien het belang van de strafvordering voortduring van het beslag niet meer eist en er zich géén belanghebbende met een klaagschrift meldt of slechts één belanghebbende die tevens degene is onder wie het voorwerp in beslag genomen is, is daarmee ingevolge art. 118 lid 1 Sv de oplossing gegeven. Maar dat wordt anders als zich een tweede belanghebbende meldt. Nemen wij aan dat dit de eigenaar is. Dan zal het oordeel van het lid van het OM dat desondanks de zaak terug moet naar de dief of heler de rechtbank niet binden.
Ik meen daarom dat het middel niet opgaat, ook niet in zoverre er over geklaagd wordt dat de rechtbank te civielrechtelijk redeneert. Hoewel de strafrechter op dit punt niet gebonden is aan de gewone regels van civielrecht, mag hij zich bij de vraag aan wie de voorwerpen moeten worden teruggegeven wel door civielrechtelijke gedachten laten inspireren.
Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,