ECLI:NL:PHR:1993:25

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 1993
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
95.106
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal in een sportkantine zonder uitvoeringshandeling

In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte mededaderschap kan worden aangerekend voor een diefstal die heeft plaatsgevonden in een sportkantine. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat hij mededaderschap heeft, en dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is gezien zijn aandeel in de diefstal. Het hof heeft in zijn arrest overwogen dat de samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders zo nauw was dat van mededaderschap gesproken kan worden. De verdachte was op de hoogte van het plan om in te breken en ging met zijn vrienden naar het gebouw van de petanqueclub. Terwijl zijn vrienden naar binnen gingen, bleef hij buiten, maar hij heeft wel samen met hen de opbrengst van de inbraak, bestaande uit bier en snoepgoed, verbruikt. Het hof concludeerde dat er sprake was van een zekere taakverdeling, wat kenmerkend is voor medeplegen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep ongegrond is en dat de uitspraak van het hof moet worden bevestigd.

Conclusie

Nr. 95.106
Zitting 29 juni 1993
Mr. Meijers
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
De klacht van het middel is dat het hof ten onrechte ten aanzien van verzoeker mededaderschap heeft aangenomen, althans dat het desbetreffende oordeel van het hof, gelet op het uit de bewijsmiddelen blijkende aandeel van verzoeker in de diefstal, onbegrijpelijk is. In het middel wordt aangevoerd dat het hof is uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting omtrent het begrip ‘’diefstal door twee of meer verenigde personen’’ of van de woorden ‘’tezamen en in vereniging met anderen toeëigenen’’ (enz.).
Het hof heeft in zijn in cassatie bestreden arrest in antwoord op een bewijsverweer overwogen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam blijkt dat de samenwerking van verzoekers mededaders en hemzelf zo nauw is geweest dat van mededaderschap moet worden gesproken. Dit, niet van een verkeerde rechtsopvatting blijk gevende, oordeel is niet onbegrijpelijk: verzoeker ging, terwijl hij van het plan om in te breken wist, met zijn vrienden mee naar het gebouw van de petanqueclub; terwijl de anderen naar binnen gingen bleef verzoeker buiten; de opbrengst van de inbraak (bier en snoepgoed) heeft hij samen met hen opgemaakt. Het hof heeft hier ‘’een zekere taakverdeling’’, kenmerkend voor medeplegen (Van Veen in Daderschap en deelneming, 1985, p. 82), kunnen aannemen. Het middel is ongegrond.
Ik concludeer tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,