Conclusie
[verdachte]
1
Het onderzoek van de zaakstaat:
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft het Hof te Amsterdam de verzoeker, N.S., veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf wegens diefstal in vereniging met braak. De advocaat van de verzoeker, Mr. J. de Hullu, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het heeft afgezien van een vernieuwde oproeping van de getuige Blees. Het Hof oordeelde dat de oproeping 'weinig zinvol' zou zijn, gezien het herhaaldelijk wegblijven van de getuige en de ouderdom van de zaak. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als niet onbegrijpelijk beschouwd, waardoor het middel niet gegrond werd verklaard.
Het tweede middel, dat betrekking had op de hervatting van het onderzoek, werd eveneens verworpen. De Procureur-Generaal concludeerde dat het onderzoek opnieuw was aangevangen, wat blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 1993. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet gegrond waren en concludeerde tot verwerping van het beroep. De zaak illustreert de toepassing van artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering en de overwegingen die een rol spelen bij de beoordeling van getuigenoproepen in strafzaken.