ECLI:NL:PHR:1993:BH8532

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 1993
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
28 341
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • Mr. Van Soest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering bij vergissingen in het belastingrecht en de rol van de inspecteur

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij een navorderingsaanslag in de premie volksverzekeringen 1987 is gehandhaafd. De belanghebbende, aangeduid als [X], had in haar aangifte over 1987 een stipinkomen van f 36.892,- opgegeven, maar de inspecteur had bij de aanslag een fout gemaakt door een onjuist bedrag en tariefgroep te vermelden. De belanghebbende maakte bezwaar tegen de aanslag, maar de inspecteur handhaafde de navorderingsaanslag, wat leidde tot het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de inspecteur een ambtelijk verzuim had gepleegd, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van de navorderingsaanslag. De Hoge Raad benadrukte dat de belanghebbende bij het ontvangen van de aanslag redelijkerwijs moest begrijpen dat deze berustte op een vergissing, en dat de navordering gerechtvaardigd was. De zaak behandelt belangrijke juridische principes zoals de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de zorgvuldigheidseisen voor de inspecteur, en de mogelijkheid van navordering bij vergissingen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt dat fouten van de inspecteur, mits duidelijk voor de belastingplichtige, niet altijd leiden tot ongeldigheid van de navorderingsaanslag.

Conclusie

Nr. 28.341
Derde Kamer A
Premie volksverzekeringen 1987
Pleidooi 29 april 1992
Parket, 17 augustus 1992
Mr. Van Soest
Conclusie inzake:
[X]
tegen
de staatssecretaris van Financiën
Edelhoogachtbaar College,
1.
Korte beschrijving van de zaak.
1.1. Het beroep in cassatie is gericht tegen de schriftelijke uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam (hierna te noemen het Hof) van 17 juni 1991, nr. 2081/90. Het is ingesteld door de belanghebbende, [X].
1.2. De belanghebbende gaf over 1987 een "stipinkomen" aan van f 36.892, -, een dotatie aan de oudedagsreserve voor ondernemers van f 3.662,- en een belastbaar inkomen van (het verschil, dat is) f 33.230, -. Voorts gaf zij aan ingehouden dividendbelasting f 36, - aan en vermeldde zij in tariefgroep 2 te vallen.
1.3. De aanslagregelende ambtenaar vond geen aanleiding tot enige correctie, maar heeft bij het invullen van de gegevens tariefgroep 1 vermeld in plaats van tariefgroep 2 en een stipinkomen van f 33.230,- in plaats van f 36.892, -.
1.4. De administratieve ambtenaar heeft de gegevens, met inbegrip van de hiervóór onder 1.3 vermelde fouten, overgenomen, maar bovendien verzuimd de ingehouden dividendbelasting over te nemen.
1.5. Tegen de op een en ander gebaseerde aanslag in de inkomstenbelasting 1987 maakte de belanghebbende bezwaar, gegrond op de onjuiste tariefgroepindeling en het niet verrekenen van dividendbelasting. Daarbij wees zij erop dat de toevoeging aan de oudedagsreserve wellicht twee maal had plaatsgevonden.
1.6. Bij uitspraak op het bezwaarschrift werd de aanslag dienovereenkomstig met f 60,- verlaagd.
1.7. Aangezien de aanslag in de premie volksverzekeringen 1987 ten gevolge van de gemaakte fouten te laag was, heeft de inspecteur der directe belastingen te Amsterdam (hierna te noemen de Inspecteur) de belanghebbende een navorderingsaanslag in de premie volksverzekeringen 1987 opgelegd.
1.8. Het Hof heeft de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.9. Het tijdig en regelmatig ingestelde beroep in cassatie steunt op vier, met rangtelwoorden genummerde, middelen van cassatie, waarvan het eerste uit twee en het tweede uit drie, met hoofdletters aangeduide, onderdelen bestaat.
1.10. De staatssecretaris van Financiën heeft zich bij vertoogschrift in cassatie tegen de middelen verweerd.
1.11. De zaak is voor de belanghebbende bepleit door mr. T. H. Weyland, advocaat te Amsterdam.
1.12. Min of meer verwante zaken zijn bij Uw Raad aanhangig onder de nrs. 27.898, 27.905, 28.199, 28.294, 28.371 en 28.516. In de zaken 27.898, 27.905 en 28.294 neem ik heden eveneens conclusie. In de zaken 28.199 en/of 28.516 ben ik voornemens binnenkort conclusie te nemen.
2.
De ontwikkeling van de rechtsstrijd.
2.1. De aanvulling van het beroepschrift hield in:
" (blz. 2) ( ... ) Nu de inspecteur blijkens de opgelegde aanslag niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, heeft de inspecteur ( ... ) een ambtelijk verzuim gepleegd waarvan herstel door middel van een navorderingsaanslag niet mogelijk is. ( ... ) (blz. 4) ( ... ) Voorts is duidelijk ( ... ) dat het hier niet gaat om een schrijf- of tikfout. ( ... ) Belanghebbende is van mening dat navordering niet mogelijk is indien de inspecteur bij het opleggen van de aanslag onvoldoende heeft nagedacht, ook al is de fout voor de belastingplichtige duidelijk. ( ... ) De inspecteur heeft in casu de aanslag opgelegd met een onjuist inzicht in de feiten, zoals deze ondubbelzinnig en correct in de aangifte waren weergegeven ( ... ) "
2.2. Het Vertoogschrift van de Inspecteur hield in:
"(blz. 2) ( ... ) Uit het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting blijkt dat de gemachtigde alledrie fouten heeft onderkend ( ... ) De primitieve aanslagen zijn gedagtekend 30 november 1989. Het bezwaarschrift inkomstenbelasting is gedagtekend 6 december 1989. Hieruit leid ik af dat belanghebbende onmiddellijk na ontvangst de aanslagbiljetten ter controle aan haar adviseur ter hand heeft gesteld. ( ... ) (blz. 3) Belanghebbende mocht ( ... ) verwachten dat zij een definitieve aanslag premieheffing volksverzekeringen zou ontvangen waarop niets te betalen of terug te ontvangen zou zijn, omdat er al een voorlopige aanslag tot het juiste bedrag was vastgesteld. Zij ontving echter een aanslag waarop zonder enig denkbare reden f 1.018, -- teruggegeven werd. ( ... )"
2.3. Het Hof heeft (onder 1, blz. 1) de van de zijde van de belanghebbende overgelegde pleitnota tot de gedingstukken gerekend. De pleitnota hield in:
" (blz. 2) ( ... )
Standpunt belanghebbende( ... ) 3. ( .. . ) (blz. 3) ( ... ) Dit is geen schrijf- of tikfout of daarmee gelijk te stellen vergissing maar een vergissing als gevolg van onoplettend of onachtzaamheid. ( ... ) 5. ( ... ) Door de opeenhoping van fouten en de afwezigheid van een mededeling waarop de afwijkingen gespecificeerd vermeld waren was het niet onmiddellijk duidelijk waaruit de fouten bestonden. Na enig onderzoek zijn wij tot de conclusie gekomen dat
wellicht [1] sprake was van een dubbele aftrek van de FOR. Dit was echter niet zeker. ( ... ) 6. Op 29 maart 1990 is in een telefoongesprek met mevr. Stoekenbroek van de inspectie der directe belastingen te Amsterdam waaruit geconcludeerd werd dat er geen nieuw feit was en dat er derhalve geen reden bleek om een navorderingsaanslag op te leggen. Er is derhalve sprake van opgewekt vertrouwen dat dit niet zou plaatsvinden. "
2.4. Ter zitting ('s Hofs uitspraak, onder 4, blz. 3)
"( ... ) heeft de inspecteur nog opgemerkt dat de aanslag is geregeld door de heer Visser die als een ervaren aanslagregelaar geldt. Juist doordat deze dagelijks vele
aanslagen regelt zou de fout begaan zijn."
3.
De bestreden uitspraak.
Het Hof heeft overwogen,
" (blz. 4) ( ... ) 5.3. ( ... ) dat het verwarren van het stipinkomen met het belastbare inkomen bij een ervaren aanslagregelaar niet berust op een onjuiste beoordeling van het recht, laat staan de feiten. De aanslagregelaar zal zich vergist hebben en louter per abuis het bedrag van het belastbare inkomen als stipinkomen hebben ingevuld. Deze vergissing, een gevolg van onoplettendheid, is slechts een schrijf- of typefout of daarmee gelijk te stellen vergissing. 5.4. ( ... ) Het moet [de belastingadviseur] onmiddellijk duidelijk zijn geweest dat de inspecteur een vergissing heeft gemaakt. Het zal hem ( ... ) zelfs duidelijk zijn geweest dat toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve tweemaal had plaats gevonden. 5.6. De navorderingsaanslag is gedagtekend 22 februari 1990. Op 29 maart 1990 vond een telefonisch gesprek plaats tussen de gemachtigde ( ... ) en mevrouw Stoekenbroek ( ... ) Haar uitlating ( ... ) kan bij belanghebbende niet ( ... ) (blz. 5) ( ... ) het rechtens te honoreren vertrouwen hebben opgewekt dat de reeds opgelegde navorderingsaanslag niet zal worden opgelegd. ( . . . ) "
4.
Navordering bij vergissingen.
In de bijlage bij deze conclusie geef ik een overzicht van rechterlijke beslissingen over de mogelijkheid vergissingen goed te maken door middel van navordering.
5.
De middelen en de beoordeling ervan.
5.1. Het eerste middel, onderdeel A, houdt in:
"( ... ) van een ervaren aanslagregelaar zou men een dergelijke fout niet. verwachten tenzij het om een onjuiste beoordeling van de feiten of het recht gaat. ( .. . ) "
5.2. Hier gaat het om een verschil in visie op de feiten, waaromtrent het Hof nu eenmaal het laatste woord heeft.
5.3. Het middelonderdeel faalt.
5.4. Het eerste middel, onderdeel B, verwijt het Hof een motiveringsgebrek aangezien het niet ingegaan is op argumenten die de belanghebbende aangedragen zou hebben tegen de kwalificatie als "schrijf- of typefout of daarmee gelijk te stellen vergissing".
5.5. Naar mijn gevoelen heeft de belanghebbende zelf haar eigen argumentatie weerlegd door "onoplettendheid of onachtzaamheid" te rangschikken onder een onjuist inzicht in de feiten: fouten door onoplettendheid of onachtzaamheid zullen juist in de regel gelijkgesteld behoren te worden met schrijf- of tikfouten.
5.6. Dit zo zijnde, had het Hof geen aanleiding de stellingen van de belanghebbende nader te onderzoeken.
5.7. Derhalve faalt ook dit middelonderdeel.
5.8. Het tweede middel, onderdeel A, bestrijdt dat de begane vergissing de gemachtigde onmiddellijk duidelijk is geweest op grond van de complicatie dat er meer dan één fout was gemaakt, en wel in elkaar ten dele opheffende richtingen.
5.9. Hier gaat het evenwel over de inkomstenbelasting. Het Hof heeft zich klaarblijkelijk beperkt, en ook kunnen beperken, tot de premieheffing.
5.10. Het middelonderdeel faalt.
5.11. Het tweede middel, onderdeel B, klaagt over de vermelding van de, al dan niet gewijzigde, naam van het kantoor van de gemachtigde.
5.12. Het middelonderdeel faalt bij gebrek aan belang.
5.13. Het zelfde geldt voor onderdeel C van het tweede middel, waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen het kantoor van de gemachtigde en het met dat kantoor gelieerde accountantskantoor: de deskundigheid inzake eenvoudige aspecten van de aangifte en de aanslagregeling zal door het Hof terecht aan beide kantoren gemeen geoordeeld zijn.
5.14. Het derde middel verdedigt dat aan het na de oplegging van de navorderingsaanslag gevoerde telefoongesprek het vertrouwen ontleend kon worden dat de navorderingsaanslag ongedaan zou worden gemaakt.
5.15. Naar het mij voorkomt, vormt deze stelling een novum in cassatie. Voor het Hof heeft de belanghebbende zich erop beroepen dat het bij haar gewekte vertrouwen de oplegging van de navorderingsaanslag zou verhinderen. Het Hof kon deze stelling weerlegd achten door zijn constatering dat de navorderingsaanslag anterieur was aan het feit waaraan het vertrouwen ontleend zou zijn.
5.16. Derhalve faalt het derde middel.
5.17. Het vierde middel klaagt over schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
5.18. Hoewel het ook mij voorkomt, dat hier sprake is van ernstige onzorgvuldigheid, en hoewel uit de stukken niet blijkt van enig verzoek om verontschuldiging, heeft dat, naar uit de vaste jurisprudentie blijkt, niet ten gevolge dat de navorderingsaanslag vernietigd of verminderd behoort te worden.
5.19. Het middel faalt.
6.
Conclusie.
De middelen ongegrond bevindende, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Parket, 17 augustus 1992
Nrs. 27.898
27.905
28.294
28.341
Mr. Van Soest
Bijlage bij de conclusies.
Navordering bij vergissingen.
1. HR 6 juni 1973, BNB 1973/161 met noot J. P. Scheltens [2] , overwoog (blz. 588, van regel 41 af),
"dat, voor het geval enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, blijkens artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de hoofdregel is, dat de te weinig geheven belasting kan worden nagevorderd; dat hierop blijkens de laatste volzin van artikel 16, lid 1, slechts deze uitzondering bestaat, dat een feit, dat de inspecteur bekend was [3] of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond tot navordering kan opleveren; dat deze uitzondering bedoeld is voor - en mitsdien, gelet op de hoofdregel, geacht moet worden te zijn beperkt tot - die gevallen, waarin een aanslag bij de belastingplichtige de indruk kan wekken te berusten, wat de inkomstenbelasting betreft, op een - zij het mogelijk onjuiste - vaststelling van het belastbare inkomen door de inspecteur; dat onder deze uitzondering echter niet kan worden begrepen een geval als het onderhavige, waarin bij het vaststellen van de aanslag het belastbare inkomen - dat naar onbetwist is niet f 29.119 maar f 291.119 bedroeg - zonder enige denkbare reden werd gesteld op ongeveer een tiende deel van het aangegeven belastbare inkomen en waarin duidelijk was - en door belanghebbende ( ... ) ook onmiddellijk is begrepen - dat zulks berustte op een schrijf- of tikfout of daarmee gelijk te stellen vergissing ( ... )"
2. In de bijlage bij mijn conclusie voor HR 12 december 1979, BNB 1980/85 met noot Scheltens [4] , betoogde ik (onder 5, blz. 358, regels 15-21), "( ... ) dat de met H.R. 6 juni 1973, BNB 1973/161, ingeleide jurisprudentie ongeveer als volgt gegeneraliseerd kan worden. Een bij de aanslagregeling gemaakte fout kan door middel van navordering worden hersteld, indien: a. de fout niet voortvloeit uit het (onjuiste) inzicht van de inspecteur in de feiten of in het recht; en bovendien: b. de fout als zodanig voor de aangeslagene. kenbaar was."
Uw Raad overwoog (blz. 362, regels 27-49),
"dat blijkens de eerste volzin van artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voor het geval enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten - waaronder ( ... ) mede is te begrijpen het geval dat een aanslag is vernietigd - de hoofdregel is, dat de te weinig geheven belasting kan worden nagevorderd; dat hierop blijkens de laatste volzin van artikel 16, lid 1, deze uitzondering bestaat, dat een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren; dat deze uitzondering voor het geval waarin de aanslag is vernietigd geacht moet worden te zijn bedoeld voor - en mitsdien gelet op de hoofdregel geacht moet worden te zijn beperkt tot - die gevallen, waarin de vernietiging bij de belastingplichtige de indruk kan wekken te berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vaststelling van de elementen van de aanslag door de inspecteur; dat onder deze uitzondering echter niet kan worden begrepen een geval als het onderhavige waarin [op] het ( ... ) afschrift van de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaarschrift ( ... ) de nader in aanmerking te nemen elementen van de aanslag ( ... ) tot de juiste ( ... ) bedragen in aanmerking werden genomen doch de aanslag zonder enige denkbare reden geheel werd vernietigd en het ( ... ) de gemachtigde, die het bezwaarschrift had ingediend en aan wie het afschrift van de uitspraak was verzonden, aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat zulks berustte op een schrijf- of tikfout of daarmee gelijk te stellen vergissing ( ... )"
(vergelijk behalve de geciteerde arresten nog HR 20 mei 1981 met mijn conclusie, BNB 1981/228 met noot Scheltens [5] (beschikking tot verrekening van verlies, waarin een negatief bestanddeel als positief was behandeld); 15 juni 1988 met conclusie van mijn ambtgenoot Moltmaker, BNB 1989/99 [6] ).
3. HR 15 juli 1981, BNB 1981/251, overwoog (blz. 1399, regels 24-27),
"dat het Hof ( ... ) tot uitdrukking heeft gebracht dat de onderhavige ( ... ) fout niet voortvloeide uit een - onjuist - inzicht van de Inspecteur in de feiten of het recht, doch uit een schrijf- of tikfout of een daarmede gelijk te stellen vergissing ( ... )"
4. Hof 's-Gravenhage 6 augustus 1982, te kennen uit HR 24 augustus 1983, BNB 1983/279 [7] , overwoog,
" (blz. 1537, regels 49-57) ( ... ) dat ( ... ) in gevallen waarin ( ... ) bij de aanslagregeling wordt vastgesteld dat geen aanslag in de premieheffing volksverzekeringen moet worden opgelegd, de inspecteurs zulks niet in een beschikking als bedoeld in art. 12 AWR plegen vast te stellen en indien in zulk een geval een voorlopige aanslag premieheffing is opgelegd volstaan met ambtshalve die aanslag te vernietigen; dat ( ... ) het in zodanige gevallen aan de belastingplichtige te zenden formulier ( ... ) (blz. 1538, regels 5-25) ( ... ) naar de vorm een ondubbelzinnige mededeling van de inspecteur was dat de voorlopige aanslag werd vernietigd omdat in het kader van de aanslagregeling was afgezien van het opleggen van een aanslag in de premieheffing volksverzekeringen ( ... ); dat in de omstandigheden van dit geval de inspecteur ( ... ) bevoegd was tot navordering over te gaan en zich daarvan niet behoefde te laten weerhouden door het bepaalde in art. 16, eerste lid, laatste volzin, AWR; dat immers ( ... ) deze volzin ( ... ) bedoeld is voor en geacht moet worden te zijn beperkt tot die gevallen waarin een aanslag, casu quo het achterwege laten van een aanslag, bij de belastingplichtige de indruk kan wekken te berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vaststelling van de elementen van de aanslag door de inspecteur en niet ziet op een geval als het onderhavige, waarin zonder enige denkbare reden werd medegedeeld dat was afgezien van het opleggen van een aanslag en het de belastingplichtige, die ruimschoots ondervinding had met de wijze van premieheffing van zelfstandige ondernemers, onmiddellijk duidelijk moet zijn geweest dat deze mededeling moest berusten op een in het kader van de aanslagregeling gemaakte schrijf- of typefout of een daarmede gelijk te stellen vergissing ( ... )"
Uw Raad verwierp het beroep in cassatie van de belanghebbende.
5. HR 29 juni 1983, nr. 21.990, voor zover mij bekend niet gepubliceerd, overwoog (blz. 2),
"dat het Hof heeft geoordeeld dat het belanghebbende bij enig nadenken duidelijk moet zijn geweest dat de aan hem opgelegde primitieve aanslag ( ... ) niet juist was; dat dit oordeel wegens zijn feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst ( . . . ) "
6. Hof 's-Gravenhage 28 augustus 1985, te kennen uit HR 2 september 1987, BNB 1987/293 [8] , overwoog (blz. 1822, regels 45-54),
"dat ( ... ) de in [art. 16, lid 1, laatste volzin, Algemene wet inzake rijksbelastingen] bedoelde uitzondering ( ... ) niet ziet op een geval als het onderhavige, waarin zonder enige denkbare reden een tweede beschikking tot verrekening van een verlies van f 88.458 over een later jaar met het inkomen van een vorig jaar werd opgemaakt en het de belastingplichtige, die blijkens de wijze van totstandkoming van het compromis toch op zijn minst enige kennis moest dragen van de cijfermatige uitwerking daarvan, onmiddellijk duidelijk moet zijn geweest dat deze - tweede - beschikking moest berusten op een in het kader van de verliesverrekening gemaakte schrijf- of typefout of een daarmee gelijk te stellen vergissing ( ... )"
Uw Raad verwierp het beroep in cassatie.
7. In mijn conclusie d. d. 22 januari 1986 voor HR 18 juni 1986, BNB 1986/253 met noot Scheltens, onder 3.2-3, blz. 1479 v., vermeldde ik nog andere beslissingen.
8. Hof Leeuwarden 11 april 1986, te kennen uit HR 2 september 1987, BNB 1987/295 [9] , overwoog,
" (blz. 1828, van regel 56 af) ( ... ) dat belanghebbende redelijkerwijze begreep, althans moest begrijpen, dat de primitieve aanslag (blz. 1829, regel 1) op een vergissing berustte ( ... )"
Uw Raad overwoog (onder 3, blz. 1829, regels 40-53),
"Volgens vaststelling van het Hof was de aan belanghebbende voor het jaar 1983 opgelegde primitieve aanslag in de inkomstenbelasting onjuist, doordat bij het vaststellen ervan ten gevolge van een vergissing ter Inspectie bij de WIR-premie voor dat jaar ten bedrage van f 612, waartoe belanghebbende gerechtigd was, is opgeteld de WIR-premie ten bedrage van f 22.750 toekomende aan diens broer, die dezelfde naam, voorletter en beroep had en aan dezelfde straat was gevestigd, terwijl sprake was van op elkaar lijkende huisnummers en van één firmalegger. Het betreft hier een administratieve vergissing die op één lijn kan worden gesteld met een schrijf- of tikfout. Met zijn overwegingen ( ... ) heeft het Hof kennelijk beoogd als zijn oordeel tot uitdrukking te brengen dat aan belanghebbende aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat de primitieve aanslag op een zodanige vergissing berustte. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof met juistheid beslist dat de navorderingsaanslag dient te worden gehandhaafd. ( ... )"
9. Na verwijzing bij HR 4 mei 1988, nr. 24.900, VN 12 januari 1989, blz. 67, punt 7, overwoog Hof Arnhem 30 oktober 1989, nr. 1413/1988, FED 1990/121 (blz. 349):
"( ... ) In het onderhavige geval was het op de inspectie bekend dat de, op grond van met belanghebbendes adviseur gemaakte afspraken terug te geven belasting over 1979, met de beschikking van 4 februari 1982 reeds was teruggegeven. De omstandigheid dat ( ... ) ten gevolge van een onvolkomenheid in de interne administratieve organisatie ter inspectie, het bestaan van voormelde beschikking van 4 februari 1982 is veronachtzaamd en ten tweeden male en dus ten onrechte verliesverrekening met betrekking tot het jaar 1979 heeft plaatsgevonden, kan belanghebbende niet worden tegengeworpen. De desbetreffende fout kan voorts niet worden aangemerkt als een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing waarvan herstel door de inspecteur door middel van navordering mogelijk moet worden geacht. (Ten overvloede: ) Het hof hecht voorts geloof aan de gemotiveerde stelling van belanghebbende dat deze de beschikking van maart 1983 niet aanstonds of na korte tijd als een vergissing heeft onderkend. ( ... )"
10. HR 1 juli 1988, BNB 1988/269 met noot G. J. van Leijenhorst [10] , overwoog (onder 5.2):
" (blz. 1754, van regel 53 af) Het Hof heeft geoordeeld dat het, gelet op de aard van de onderhavige bate van f 210.000, zozeer denkbaar was dat de Inspecteur bij het behandelen van de aangifte tot de conclusie was gekomen dat deze bate diende te worden belast naar het in artikel 57, lid 4, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 genoemde tarief van 20 percent voor winst uit aanmerkelijk belang, dat de primitieve aanslag zowel bij belanghebbende als bij zijn accountant de indruk kan hebben gewekt te berusten op een - zij het onjuiste - (blz. 1755, tot en met regel 7) vaststelling van de elementen van deze aanslag door de Inspecteur en dat het belanghebbende en zijn accountant bij kennisneming van deze aanslag redelijkerwijs niet duidelijk behoeft te zijn geweest dat het daarbij belasten van meergenoemde bate naar het tarief van 20 percent in plaats van naar het in artikel 57, lid 2, genoemde tarief van 20 tot 50 percent berustte op een schrijf- of tikfout of daarmede gelijk te stellen vergissing van de Inspecteur. Voor zover het middel bedoelt dit oordeel te bestrijden, faalt het, omdat dit oordeel van feitelijke aard is ( ... )"
11. Naar HR 24 januari 1990, BNB 1990/133 met noot J. Brunt [11] , overwoog (blz. 1016, regels 29-40),
"( ... ) heeft het Hof geoordeeld ( ... ) dat het belanghebbende aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat de vaststelling van het belastbare inkomen overeenkomstig de aangifte berustte op een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing. Aan laatstvermeld oordeel heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat de Inspecteur gerechtigd was de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen ( ... ) Deze gevolgtrekking kan slechts juist zijn indien belanghebbende ten tijde van de ontvangst van het aanslagbiljet ( ... ) bekend was met alle door de Inspecteur in de onderhavige navorderingsaanslag begrepen correcties. ( ... )"
12. Hof 's-Gravenhage 7 februari 1990, te kennen uit HR 18 september 1991, BNB 1991/305 [12] , overwoog inzake twee identieke carry-backbeschikkingen die beide tot terugbetaling hadden geleid (onder 5.3, blz. 1917, regels 44-49),
"( ... ) dat de tweede carry-backbeschikking bij de gemachtigde niet de indruk heeft gewekt te berusten op een - mogelijk onjuiste - nadere vaststelling van de elementen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de premieheffing over het jaar 1983 en dat hij in ieder geval na de werkelijke teruggave van het bedrag van f 6226 aan belanghebbende wist dat er een vergissing van de fiscus in het spel moest zijn. "
Uw Raad verwierp het beroep in cassatie.
13. HR 19 september 1990, BNB 1990/311 met noot G. Laeijendecker [13] , overwoog (blz. 2184, regels 36-54):
"4.1. De door de aanslagregelende ambtenaar uitgevoerde berekening ( ... ) 4.2. ( ... ) laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat de aanslagregelende ambtenaar ( ... ) een met een schrijf- of tikfout op één lijn te stellen vergissing - een telfout - heeft gemaakt welke ( ... ) niet voortvloeit uit een onjuist inzicht in de op de aanslagregeling betrekking hebbende feiten. ( ... ) 4.3. ( ... ) Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de vraag of voor de erfgenamen dan wel hun gemachtigde kenbaar was dat de te lage vaststelling van de verkrijgingen berustte op een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing."
14. HR 4 december 1991, BNB 1992/61 met noot P. den Boer [14] , overwoog (onder 3.2, blz. 365, regels 27-33) :
"Het Hof heeft ( ... ) geoordeeld dat de vaststelling van de primitieve aanslag overeenkomstig de aangifte, zonder dat rekening is gehouden met het gesloten compromis, is toe te schrijven aan een ambtelijk verzuim en wel een zodanig verzuim dat - anders dan het geval zou zijn bij een schrijf- of typefout of een daarmee gelijk te stellen vergissing - herstel daarvan door middel van een navorderingsaanslag slechts kan worden gegrond op de gebondenheid van belanghebbende aan het compromis. ( ... )" ;
en verwierp het beroep in cassatie.
15. Hof 's-Gravenhage 20 januari 1992, nr. 91/0546 EK II, VN 30 juli 1992, blz. 2004, punt 6, overwoog (blz. . 2005) :
"( ... ) 3. . ( . . . ) In het onderhavige geval heeft de aanslagregelende ambtenaar per abuis het verkeerde bedrag overgenomen, nl. het belastbaar inkomen in plaats van het stip-inkomen. ( ... ) Als gevolg van deze fout is de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen, waarbij twee maal rekening is gehouden met de toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve. ( ... ) 4. Gezien die gang van zaken moet worden geconcludeerd dat de onderhavige fout niet is terug te voeren op een onjuist inzicht van de aanslagregelende ambtenaar in de feiten of het recht, doch op een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing. ( ... )"
16. HR 19 februari 1992, BNB 1992/150 [15] , overwoog (onder 3.2, blz. 946, tot en met regel 10):
"( ... ) 's Hofs oordeel dat ( ... ) het belanghebbende ( ... ) aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1985 niet kon berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vaststelling van zijn belastbare inkomen, doch moest berusten op een schrijf- of tikfout of daarmee gelijk te stellen vergissing ( ... ) geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in artikel 16, lid 1, van de Wet en is verweven met waarderingen van feitelijke aard, zodat het voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. ( ... )"
17. Hof 's-Gravenhage 24 februari 1992, nr. 91/1902 EK XII, VN 30 juli 1992, blz. 2006, punt 7, overwoog (blz. 2006 ) :
"( ... ) 1. (. . . ) De primitieve aanslag werd op 22 mei 1989 vastgesteld [16] , waarbij de aangifte werd gevolgd. Op blad 2 van het aangiftebiljet ( ... ) heeft de aanslagregelaar, gelet op de gegevens ( ... ) ten onrechte het vakje "Art. 64" ( ... ) aangekruist, als gevolg waarvan er geen aanslag werd opgelegd. ( ... ) 6. Het Hof is van oordeel dat ( ... ) niet ( ... ) van een schrijf- of tikfout of een daarmee gelijk te stellen vergissing sprake is geweest. ( ... )"

Voetnoten

1.Onderstreping van de gemachtigde.
2.Vakstudie Nieuws (VN) 7 juli 1973, blz. 555, punt 3; FED, Alg.W.Rijksbel .: Art.16:34 met noot J. van Slooten; Ars aequi, december 1973, jaargang 22, blz. 560 met noot H. J. Hofstra; Weekblad voor Privaatrecht, Notaris-ambt en Regi- stratie 1974/5258, blz. 236 met noot J. H. Linders.
3.Hierna zijn conform de Lijst van verbeteringen en aanvullingen, blz. 26, vier woorden weggelaten.
4.VN 10 mei 1980, blz. 839, punt 4.
5.VN 11 juli 1981, blz. 1283, punt 6; FED, Alg.W.Rijks-bel. : Art. 16: 142 met noot Ch. J. Langereis.
6.VN 2 maart 1989, blz. 667, punt 1.
7.. VN 29 oktober 1983, blz. 1983, punt 8; FED, Alg.W. Rijksbel .: Art.12:7 met noot Langereis.
8.VN 21 november 1987, blz. 2342, punt 3.
9.VN 7 november 1987, blz. 2249, punt 4.
10.VN 24 september 1988, blz. 2254, punt 2.
11.VN 10 mei 1990, blz. 1393, punt 7.
12.VN 24 oktober 1991, blz. 2915, punt 3.
13.VN 25 oktober 1990, blz. 3289, punt 7; FED 1990/766 met noot J. A. Smit. De verwijzing van het geding leidde tot de schriftelijke uitspraak van Hof Arnhem van 26 april 1991, nr. 2403/1990, waartegen blijkens VN 6 februari 1992, blz. 301, punt 1.1, door de betrokken belanghebbenden beroep in cassatie ingesteld is. HR 29 april 1992, nr. 28.122, voor zover mij bekend niet gepubliceerd, verwierp het beroep in cassatie.
14.VN 9 januari 1992, blz. 26, punt 9; FED 1992/64 met noot Smit.
15.VN 19 maart 1992, blz. 782, punt 3; FED 1992/284 met noot Smit; Weekblad voor fiscaal recht 1992/6017, blz. 949 met noot M. A. Wisselink:
16.Uit de context blijkt, dat hier bedoeld is: intern.