ECLI:NL:PHR:1995:41

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 1995
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
101.039 E
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van groenvleugelara's zonder vergunning en de gevolgen van rechtsdwaling

In deze zaak gaat het om de invoer van twee groenvleugelara's zonder de vereiste vergunning in Nederland. De verzoeker was eerder door de economische politierechter te Haarlem ontslagen van rechtsvervolging, maar dit werd door het gerechtshof te Amsterdam vernietigd. De verzoeker werd bestraft met de verbeurdverklaring van de vogels, met een geschatte waarde van f 3500,-, en bij niet-uitlevering of betaling zou hij 70 dagen hechtenis opgelegd krijgen. De verzoeker heeft twee middelen van cassatie ingediend, waarbij het tweede middel betoogde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat hij opzettelijk zonder vergunning had ingevoerd. Het hof had volgens de verzoeker een vrijspraak moeten geven, maar het hof oordeelde dat de verzoeker op de hoogte was van de voorwaarden voor het verkrijgen van een invoervergunning en dat hij wist dat hij niet over de vereiste vergunning beschikte. Het hof verwierp ook het beroep op rechtsdwaling, omdat de verzoeker niet kon aantonen dat hij afhankelijk was van de informatie van de RVV, die hem had verteld dat hij maximaal twee vogels per persoon mocht invoeren met alleen een gezondheidsverklaring. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verzoeker niet op de informatie van de RVV mocht vertrouwen en dat de weerlegging van het verweer niet voldoende was. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het bestreden arrest vernietigd moest worden en de zaak naar een aangrenzend hof verwezen moest worden voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 101.039 E
Zitting 18 september 1995
Mr Van Dorst
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam is het door de economische politierechter te Haarlem wegens rechtsdwaling gegeven ontslag van rechtsvervolging vernietigd en is verzoeker wegens opzettelijke invoer zonder de daartoe vereiste vergunning bestraft met de verbeurdverklaring van de twee ingevoerde, inmiddels aan hem teruggegeven groenvleugelara's met een geschatte waarde van f 3500,-, bij niet-uitlevering der vogels of bij niet betaling van de geschatte waarde, te vervangen door 70 dagen hechtenis.
2. Namens verzoeker heeft mr W. Schoorlemmer, advocaat te Nijmegen, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het
tweede middelklaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker de twee groenvleugelara's opzettelijk zonder vergunning heeft ingevoerd. Wat dit betreft maakte het hof het zich moeilijker dan de economische politierechter die ten aanzien van dit onderdeel een vrijspraak gaf.
4. Art. 2 van het In- en uitvoerbesluit bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten verbiedt de invoer van goederen, aangewezen in de bijlagen A en B bij het besluit, zonder vergunning van (thans) de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. In bijlage B zijn onder meer alle leden van de familie der Psittacidae -met uitzondering van de grasparkiet- vermeld; zie de te dezen toepasselijke ministeriële regeling d.d. 21 augustus 1992 (vijfde wijziging In- en uitvoerbesluit bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten) Stort. 165. Tot die familie behoort ook de Ara Chloroptera oftewel de onderwerpelijke groenvleugelara.
Art. 7 van het Besluit houdt o.m. in dat de vergunning bij de invoer in handen moet worden gesteld van de ambtenaar der invoerrechten en accijnzen. Aangenomen moet worden dat daarmee wordt gedoeld op een vergunning die
voorafgaandaan de eigenlijke invoer is verleend, al was het maar om te voorkomen dat Nederland overstroomd geraakt met dieren waarvan nog geenszins zeker is dat de minister zal bewilligen in hun verder verblijf hier te lande. De mogelijkheid om achteraf invoervergunningen aan te vragen zou immers fnuikend zijn voor het effectief optreden tegen de internationale smokkel van beschermde uitheemse dieren en planten.
5. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen en in het bijzonder uit de eigen opgave van verzoeker ter terechtzitting (bewijsmiddel 1) kunnen afleiden dat de verzoeker de onderhavige ara's heeft ingevoerd, wetende dat hij niet beschikte over de daartoe vereiste invoervergunning. Daarom faalt het middel.
6. Het bestreden arrest laat zich echter ook aldus lezen dat het hof ten onrechte, doch ten voordele van verzoeker, heeft gemeend dat zo'n vergunning ook nog verleend zou kunnen worden nadat de vogels daadwerkelijk binnen Nederland waren gebracht, mits bij de invoer voldaan was aan alle voorwaarden voor het verlenen van een invoervergunning, zoals de aanwezigheid van een vergunning tot (weder)uitvoer uit het land van herkomst en een vaste voetring; zie in dit verband de nadere bewijsoverweging (arrest blz. 4). Het voldoen aan die voorwaarden zou in deze visie gelijk gesteld kunnen worden aan een invoervergunning. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verzoeker op de hoogte was van deze voorwaarden voor het verlenen van een invoervergunning en dat hij, komend van de Nederlandse Antillen, bij zijn en der ara's aankomst op Schiphol niet in het bezit was van bedoeld uitvoerdocument, alsmede dat de vogels niet geringd waren. Ook bij deze lezing heeft het hof het telastegelegde opzet bewezen kunnen achten. Bij deze stand van zaken kan worden voorbijgegaan aan hetgeen het hof in de slotzin van zijn nadere bewijsoverweging heeft overwogen.
7. Het
eerste middelbetreft de verwerping van het beroep op rechtsdwaling.
8. Bedoeld verweer is door het hof als volgt samengevat:
"Namens de verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde hem niet verweten kan worden. Immers :
- de verdachte heeft omtrent de invoer van de vogels informatie ingewonnen bij het Cites-bureau, de hiervoor aangewezen instantie, en is door dat bureau voor antwoord op de vraag hoeveel vogels per persoon mogen worden ingevoerd verwezen naar de RVV;
- door [betrokkene 1] van de RVV is aan de verdachte medegedeeld dat het maximum twee vogels per persoon bedraagt en dat de verdachte daarbij uitsluitend hoeft te beschikken over een gezondheidsverklaring van de vogels; en
- van de verdachte kan niet worden verwacht dat hij de ingewikkelde regelgeving met betrekking tot dit onderwerp kent; zodat
- de verdachte derhalve afhankelijk is van voorlichtende instanties en op hun mededelingen moet kunnen vertrouwen. "
Dit aldus samengevatte betoog is door het hof op de volgende gronden verworpen:
"Dit verweer vindt zijn weerlegging in de gemotiveerde bewezenverklaring. Het hof verwerpt derhalve dit verweer. "
In dit verband is wel van belang dat het hof ter nadere motivering van bewezenverklaring nog overwoog:
"Het hof acht ook het ten laste gelegde opzet bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat:
- de verdachte wist dat voor de invoer van de groenvleugelara's een vergunning nodig was;
- de verdachte voor nadere informatie tevoren contact heeft opgenomen met het Cites-bureau van de directie NBLF van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
- door een medewerker van het Cites-bureau aan de verdachte is meegedeeld dat hij bij invoer uit de Nederlandse Antillen nodig had: een uitvoerdocument, een aankoopkwitantie en een gezondheidsverklaring en dat de vogels een voetring moesten dragen (zijnde de voorwaarden voor het verkrijgen van een invoervergunning);
- de verdachte wist dat de vogels geen voetring droegen.
De verdachte wist derhalve bij aankomst op Schiphol dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning tot invoer van de groenvleugelara's. Hieraan doet niet af dat de verdachte op zijn vraag hoeveel vogels hij zou mogen invoeren door het Cites- bureau is verwezen naar de Rijksdienst voor Keuring van Vee en Vlees (RVV), en dat die Dienst, naar zijn zeggen, hem heeft meegedeeld dat men maximaal twee vogels per persoon mag invoeren en dat daartoe (slechts) een gezondheidsverklaring van de vogels nodig is."
9. ' s Hofs verwijzing naar de gemotiveerde bewezenverklaring wekt het vermoeden dat het hof een beroep op afwezigheid van alle schuld onverenigbaar acht met het bewezenverklaarde opzet. Deze opvatting is onjuist (HR DD 95.156). De bewezenverklaring dat verzoeker de vogels opzettelijk zonder vergunning heeft ingevoerd, impliceert -gelet op de kleurloosheid van het begrip opzet- niet méér dan dat verzoeker wist dat hij niet over een vergunning beschikte. Los daarvan staat de vraag of verzoeker behoorde te weten dat hij zich aan een strafbaar feit schuldig maakte indien hij een beschermde vogel als de onderhavige zou invoeren zonder in het bezit te zijn van een invoervergunning. In het algemeen kan een dergelijke vraag bevestigend worden beantwoord, omdat gebrekkige wetskennis in beginsel niet disculpeert. Een ontkennende beantwoording ligt echter in de rede indien aannemelijk wordt dat de betrokkene heeft gehandeld "in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging" (aldus laatstelijk HR DD 95.358 ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen).
10. Het bestreden arrest zou nochtans in stand kunnen blijven indien daaruit zou blijken dat aan bedoelde maatstaf niet is voldaan. Ik meen dat het arrest daartoe onvoldoende aanknopingspunten bevat, in het bijzonder nu het heeft vermeld dat de Rijksdienst voor Keuring van Vee en Vlees (RVV), naar eigen zeggen van verzoeker, hem heeft meegedeeld dat men maximaal twee vogels per persoon mag invoeren en dat daartoe (slechts) een gezondheidsverklaring van de vogels nodig is. Aldus heeft het hof immers in het midden gelaten of de feitelijke grondslag van dit betoog aannemelijk is. In cassatie zal daarom moeten worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen verzoeker heeft gesteld.
11. Het hof heeft niet heeft aangegeven waarom verzoeker aan de mededeling van de RVV niet de overtuiging kon of mocht ontlenen dat hij geen invoervergunning nodig had, mits hij voldeed aan de door het RVV genoemde voorwaarden, hetgeen het geval is. Met name heeft het hof niet vastgesteld dat verdachte beschikte over specifieke kennis die hem tot de slotsom had behoren te brengen dat hij de informatie van het RVV niet voor juist mocht houden (zie bijv. HR NJ 1985, 294). Evenmin heeft het hof zich uitgelaten over het gezag dat aan de RVV toekomt op het onderhavige terrein (zie bijv. HR NJ 1976, 123 en HR NJ 1992, 253). Dat betekent dat de weerlegging van het verweer ongenoegzaam is.
Daaraan doet niet af dat naar 's hofs vaststelling een andere overheidsorganisatie, te weten het Cites-bureau van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij andere en in wezen strengere voorwaarden had genoemd om straffeloos te kunnen invoeren, reeds omdat het hof in het midden heeft gelaten aan welke van beide instanties op het onderhavige terrein méér gezag moet worden toegekend, of verzoeker zich dit had kunnen en behoren te realiseren, en evenmin of de informatie van het Cites-bureau juist was en die van de RVV niet. En dan laat ik nog daar dat béide instanties hun inlichtingen klaarblijkelijk baseerden op een onjuiste wetsuitleg (zie hierboven onder 4). Het komt mij voor dat de burger die geconfronteerd wordt met inlichtingen van overheidsfunctionarissen die elkaar tegenspreken, mag afgaan op de voor hem voordeligste informatie, tenzij hij weet of kan vermoeden dat de verstrekte voorlichting niet juist is.
10. Het eerste middel is derhalve gegrond.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing der zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,