Mr. Meijers
Conclusie inzake:
M. VAN TESSEL
Edelhoogachtbaar College,
1. In het voortraject van deze zaak liggen
- de beschikking van de rechtbank te Groningen van 25 augustus 1993, waarbij de rechtbank het klaagschrift van [verdachte], namens deze ingediend door mr. M.A.M. Wolters te Wildervank, ongegrond heeft verklaard,
- de faillietverklaring van [verdachte],
- het vonnis van 27 januari 1994, waarbij de rechtbank aan [verdachte] onder meer de bijkomende straf van verbeurdverklaring heeft opgelegd
- en het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 19 januari 1995, gewezen op het tegen het vonnis van de rechtbank ingestelde hoger beroep. Het hof heeft [verdachte] veroordeeld, onder meer, tot verbeurdverklaring van een gedeelte van de inbeslaggenomen goederen (met betrekking van een ander gedeelte heeft het hof de maatregel van onttrekking aan het verkeer gelast).
2. In het, hierna (3.2) te noemen, klaagschrift ex art. 552b lid 2 Sv van 2 mei 1995, gericht aan het hof te Leeuwarden, deelt mr. M. van Tessel, advocaat te Delfzijl, mee dat
"voornoemde [verdachte] op 7 december 1993 failliet is verklaard door de Arrondissementsrechtbank te Groningen, met benoeming van ondergetekende tot curator ( ... ) ".
3. Tijdens de behandeling van de strafzaak tegen [verdachte] begint de rekestzaak te lopen, waar het nu over gaat.
3.1. Tussen de datum van de behandeling van die strafzaak in eerste aanleg (zitting 13 januari 1994) en het vonnis van de rechtbank (27 januari 1994) heeft mr. M. van Tessel in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [verdachte] op 19 januari 1994 een klaagschrift ingediend, primair tot afwijzing van de vordering verbeurdverklaring van de officier van justitie in de strafzaak tegen [verdachte] en subsidiair tot toekenning van een compensatie als bedoeld in art. 33c Sr aan curator. De rechtbank heeft bij beschikking van 7 februari 1994 klager, thans verzoeker in cassatie, niet ontvankelijk verklaard op de grond dat de beslissing van de rechtbank, waarbij onder meer de bijkomende straf van verbeurdverklaring (aan [verdachte] ) is opgelegd niet uitvoerbaar is geworden (art. 552b lid 2 Sv) .
3.2. Nadat het gerechtshof bij zijn, hierboven al genoemde, arrest van 19 januari 1995 aan [verdachte], voor zover hier van belang, de straf van verbeurdverklaring had opgelegd, heeft mr. Van Tessel bij een klaagschrift dat op 4 mei 1995 op de griffie van het hof is ingediend, zich als belanghebbende over de verbeurdverklaring n hem toekomende voorwerpen beklaagd.
3.3. Het hof heeft het klaagschrift in openbare raadkamer van 24 augustus 1995 behandeld en bij in het openbaar uitgesproken beslissing van 7 september 1995 mr. Van Tessel in zijn beklag niet ontvankelijk verklaard op de grond dat hij
"geen belanghebbende is in de zin van artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, noch een belanghebbende in de zin van deze bepaling vertegenwoordigt".
3.4. Het hof heeft in zijn bestreden beslissing onder het hoofd Ontvankelijkheid vastgesteld dat verzoeker het klaagschrift tijdig -dat is: binnen drie maanden nadat de beslissing uitvoerbaar is geworden (art. 552b lid 2 Sv)- heeft ingediend. Deze vaststelling is feitelijk en, gelet op de in noot 1 genoemde mededeling van de procureur-generaal bij het hof, niet onbegrijpelijk.
3.5. Verzoeker is tijdig in cassatie gekomen. Eveneens is tijdig een cassatieschriftuur met één middel van cassatie ingediend.
4. Het cassatiemiddel betrekt de stelling dat de curator in het faillissement van de langs strafvorderlijke weg beslagene als belanghebbende in de zin van art. 552b lid 1 Sv moet worden aangemerkt. In het middel wordt daartoe een gedachtengang ontwikkeld die langs de volgende lijnen loopt (schriftuur p. 2, onder c): Art. 552b Sv beoogt de bescherming van degenen die ten opzichte van de veroordeelde derden zijn. De curator is zo'n derde. Bovendien spreekt art. 552b in het eerste lid over de "belanghebbenden, andere dan de veroordeelde". Dit houdt, aldus het middel, in dat ook een verdachte die niet de veroordeelde is als belanghebbende in de zin van art. 552b Sv kan worden beschouwd. De curator van een gefailleerde kan, nu hij in alle zakenrechtelijke bevoegdheden van de gefailleerde treedt, maar niet verdachte is in de strafzaak tegen de gefailleerde, met een niet veroordeelde verdachte worden gelijkgesteld. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst mr. Van Tessel naar de in NJ 1982, 601, gepubliceerde beslissing van de kantonrechter te Maastricht, waarin deze oordeelt dat een curator als belanghebbende (in de zin van art. 552b Sv) moet worden beschouwd. Verzoeker herinnert er nog aan dat de procureur-generaal bij het hof te Leeuwarden blijkens het proces-verbaal van de behandeling in openbare raadkamer van het hof mèt klager (thans verzoeker tot cassatie) ervan is uitgegaan dat de curator als belanghebbende kan worden gezien.
Faillissementscurator als belanghebbende
5. De strekking van art. 552b (en art. 552a) Sv is, belanghebbenden een beroepsmogelijkheid te bieden tegen het verlies van een voorwerp (vgl. R. Beije, Onttrekking aan het verkeer, diss. RUG 1994, p. 238). In art. 552b wordt het begrip "belanghebbende" begrensd door de toevoeging "hun toekomende" (voorwerpen). Het woord "toekomen aan" vervangt sinds de inwerkingtreding op 1 januari 1992 van de Wet van 28 december 1989, S. 616, de, zakenrechtelijke, term "toebehoren aan". De memorie van toelichting bij wetsontwerp 17 896 spreekt in dit verband over "het neutralere "toekomen aan"". Kritisch over de wijziging is F. Vellinga-Schootstra, Het Nieuw BW en de artikelen 552a en b Sv, in NJB 1984, p. 1099, r.k .:
" ... art. 552b Sv is vanouds bedoeld als correctief op art. 33a Sr en niet als zelfstandige regeling van de civiele rechten van de "derde", wiens goed door de rechter is verbeurdverklaard. "
6. De werkelijke betekenis van de wijziging blijkt, zoals W.E. Haak in DD 1992, p. 703-704, heeft uiteengezet, uit de memorie van antwoord (kamerstuk 17 896, nr. 8). De regering reageert daarin op de opmerkingen van mevr. Vellinga-Schootstra (ik citeer uit het opstel van Haak) :
"In de art. 33a en 36d Sr, aldus de minister, gaat het erom uit te drukken in welke gevallen verbeurdverklaring, resp. onttrekking aan het verkeer van al of niet aan de veroordeelde toebehorende voorwerpen mogelijk is. In art. 552b gaat het echter om de vraag in hoeverre een belanghebbende zich over een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan beklagen. Een dergelijke bevoegdheid komt niet alleen toe aan degene die de eigendom van het voorwerp door de uitspraak verloor, maar behoort ook toe te komen bijv. aan de bezitloze pandhouder of vuistpandhouder, of aan de vruchtgebruiker, retentor, huurkoper of huurder. Weliswaar behoorde het voorwerp hun niet toe, maar wel kan worden gezegd dat het hun uit hoofde van hun zakelijke of obligatoire recht 'toekwam."
7. Er is dus, in de woorden van Beije, a.w., p. 239-240, "bewust gekozen voor een ruime beklagregeling", waarin de "kring van klachtgerechtigden ( ... ) aanzienlijk (is) uitgebreid". Haak merkt -onder verwijzing naar HR NJ 1983, 242 en HR NJ 1989, 201- op dat de wijziging "ook daarom van belang (is), omdat de rechtspraak zich in andere zin heeft ontwikkeld" (a.w., p. 704).
8. Vegter vat in Vademecum strafzaken, hoofdstuk 43, p. 165, de nu heersende opvatting, toegespitst op het begrip belanghebbende, aldus samen:
"De beklagmogelijkheid komt daarmee niet alleen toe aan eigenaars en bezitters te goeder trouw, maar zonder twijfel ook (aan) personen aan wie een voorwerp niet toebehoort zoals de bezitloos pandhouder, de vuistpandhouder, de vruchtgebruiker, de retentor, huurkoper en huurder. Anders dan onder het oude recht kan een schuldeiser die een hypotheek heeft op een verbeurdverklaard voorwerp voor zijn belangen opkomen via de weg vanartikel 552b Sv. Ook de faillissementscurator van een veroordeelde kan worden beschouwd als een belanghebbende. "
9. Dat de curator als belanghebbende in de zin van art. 552b Sv kan worden beschouwd, vloeit naar mijn mening voort uit zijn opdracht de boedel te beheren. Binnen deze opdracht kan worden begrepen de bevoegdheid van de curator om als vertegenwoordiger van de failliet (vgl. Van Buchem-Spapens, Faillissement en surséance van betaling, studiepocket, 5e druk, p. 14) van de beklagmogelijkheid van art. 552b Sv gebruik te maken.
10. De -niet in de schriftuur vermelde- vraag of ingevolge art. 68 tweede lid Fw de curator voor het gebruik maken van het rechtsmiddel van art. 552b Sv de machtiging van de (faillissements) rechter-commissaris nodig heeft, kan onbeantwoord blijven. Het ontbreken van de machtiging heeft immers geen invloed op de geldigheid van de handeling van de curator (art. 72 Fw) en de curator behoeft ten processe niet te stellen dat hij tot het verrichten van de handeling door de rechter-commissaris is gemachtigd (vgl. Faillissementswet, losbladig; Red. Van Zeben), ad art. 72). Een eventuele aansprakelijkheid van de curator jegens de gefailleerde en de schuldeisers, als en voor zover de boedel en daarmee de verhaalsmogelijkheden voor de schuldeisers door het optreden van de curator benadeeld zijn (vgl. art. 69 Fw; HR NJ 1983, 442; Van Buchem- Spapens, a.w., p. 81), doet zich bij een beklag tegen verbeurdverklaring van in de boedel thuis horende goederen niet voor: de schuldeisers zullen de actie van de curator ex art. 552a Sv slechts toejuichen (en de oplegging van de straf van verbeurdverklaring maakt de staat geen schuldeiser van de failliet). Ten slotte valt naar mijn mening niet in te zien dat aan het publiekrechtelijk karakter van de verbeurdverklaring als (bijkomende) straf een argument kan worden ontleend tegen het aanmerken van de curator als belanghebbende.
11. De gevolgtrekking uit het bovenstaande is naar mijn mening geen andere dan dat de bestreden beslissing van het hof te Leeuwarden op een onjuiste rechtsopvatting berust. Het middel is, wat er van de door mr. Van Tessel ontwikkelde redenering zij (met name de gelijkstelling van de curator met een niet veroordeelde verdachte komt mij gekunsteld voor), gegrond.
12. Ik concludeer tot vernietiging en terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,