ECLI:NL:PHR:1995:AA3048

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29475
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • Mr. Verburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke implicaties van de vennootschapsbelasting voor buitenlandse entiteiten

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting die is opgelegd aan X Inc., een in de Verenigde Staten gevestigde onderneming. X Inc. was onderdeel van het Nederlandse verzekeringsconcern E N.V., dat voortkwam uit een fusie van twee andere bedrijven. De Inspecteur der vennootschapsbelasting te P heeft een navorderingsaanslag opgelegd voor het jaar 1984, omdat de termijn voor het opleggen van een primitieve aanslag was verstreken. De Inspecteur stelde dat de leiding van X Inc. volledig in Nederland werd uitgeoefend, waardoor de onderneming als in Nederland gevestigd werd beschouwd, of in ieder geval een vaste inrichting in Nederland had.

De zaak draait om de vraag of de Inspecteur de interestlasten van X Inc. in aftrek had mogen weigeren op basis van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De Inspecteur baseerde zijn beslissing op gegevens uit het commercieel jaarverslag van X Inc. en stelde dat de onderneming in Nederland belastingplichtig was. De conclusie van de Hoge Raad betreft de toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten, dat van invloed is op de belastingheffing van buitenlandse entiteiten die in Nederland actief zijn. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de fiscale behandeling van buitenlandse vennootschappen en hun verplichtingen onder de Nederlandse belastingwetgeving.

Conclusie

Mr. Verburg
Nr. 29.475 Conclusie inzake
Vennootschapsbelasting 1984 DE STAATSSECRETARIS
Derde Kamer A VAN FINANCIEN
Parket, 28 juni 1994 tegen
X INC.
Edelhoogachtbaar College,
1. X Inc. (hierna te noemen: belanghebbende) is op 14 september 1981 opgericht naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika, t.w. naar dat van de Staat A.
Belanghebbende maakte deel uit van het Nederlandse verzekeringsconcern E N.V., welk concern in december 1983 is voortgekomen uit de fusie van C en L.
Voornoemde verzekeraars hadden (en hebben) grote belangen in de Verenigde Staten van Amerika.
Tevoren, d.w.z. vóór de fusie, behoorde belanghebbende tot de C-groep. Het gehele aandelenkapitaal van X was vanaf 22 december 1982 in handen van B B.V., een 100%-dochter van C N.V., gevestigd te R.
De aandelen X werden door B verkregen tegen inbreng van het activum 'Promissory Notes'(*), een vordering op de koper van een aan B in eigendom toebehorend onroerend goed in New York.
Voorts verwierf belanghebbende een aandelenpakket in een grote Amerikaanse verzekeringsmaatschappij D Inc.
Bedroeg deze deelneming aanvankelijk dertig percent, door het jaarlijks uitbrengen van een tenderbod, heeft belanghebbende haar deelneming in D geleidelijk vergroot.
De financiering is geschied met behulp van jegens banken aangegane schulden.
De baten van belanghebbende bestonden in dividenden D en interest op de Notes, waartegenover rentelasten de winst drukten. Deze geldstromen zouden in de Verenigde Staten zijn te situeren (vgl. uitspraak Hof onder 2.6.4).
(*) De term voor verhandelbare schuldbekentenissen.
2. De Inspecteur der vennootschapsbelasting te P heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1984 opgelegd, gedagtekend 30 december 1989, naar een belastbaar bedrag van f 7.944.070,-.
Dat aan belanghebbende in plaats van een primitieve aanslag een navorderingsaanslag is opgelegd, vloeit voort uit het feit dat ten tijde van het opleggen van de bestreden aanslag de termijn bedoeld in artikel 11 lid 3 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) reeds was verstreken.
3. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag gesteld op naam van X Inc., p/a E N.V. te Q.
Voor de berekening van het belastbaar bedrag heeft de Inspecteur zich blijkens zijn brief d.d. 20 december 1989 (zie bijlage 24 in de inventaris van stukken, ontvangen van het Gerechtshof te Amsterdam) gebaseerd op gegevens, ontleend aan het commercieel jaarverslag 1984 van belanghebbende.
Met een beroep op artikel 13 lid 4 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Vpb.'69), zoals dat luidde in 1984, heeft de Inspecteur de interestlast niet in aftrek toegelaten.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de leiding van X geheel in Nederland werd uitgeoefend en dat X daarom in Nederland was gevestigd, althans in Nederland een vaste inrichting had.