Conclusie
Korte beschrijving van de zaak.
Inkoop van eigen aandelen.
Art. 31. 1. (1e volzin) Als opbrengst van roerend kapitaal worden beschouwd de dividenden (met inbegrip van hetgeen volgens artikel 32 hieronder valt) (...) en andere vruchten van vermogen (...) (2e volzin) Tot deze vruchten worden mede gerekend: 1. alle aandeelen in winst, welke (...) niet (...) dividend zijn; 2°. liquidatie-uitkeeringen van vennootschappen, welker kapitaal (...) in aandeelen is verdeeld, voor zoover zij het gestorte kapitaal te boven gaan (...)
Art. 32. (...) 2. Geheele of gedeeltelijke teruggave van hetgeen op aandeelen is gestort wordt als dividenduitkeering aangemerkt, indien en voor zoover er zuivere winst is (...)"
Art. 1. 1. Onder den naam van "dividendbelasting" wordt een belasting geheven van de opbrengst van aandeelen (...) van naamlooze vennootschappen (...) welke binnen het Rijk gevestigd zijn. (...)
Art. 2. 1. Als opbrengst worden onder meer beschouwd: 1°. alle winstuitdeelingen (...); 2°. alle liquidatie-uitkeeringen, voor zoover zij het gestorte kapitaal te boven gaan; (...) 4°. geheele of gedeeltelijke teruggave van hetgeen op aandeelen is gestort, indien en voor zoover er zuivere winst is (...)"
Art. 24. Inkomsten uit vermogen zijn alle (...) voordelen die worden getrokken uit (...) rechten die niet op goederen zijn gevestigd.
Art. 25. 1. Tot de inkomsten uit vermogen behoren: (...)
e. hetgeen bij liquidatie op aandelen wordt uitgekeerd boven het (...) gestorte kapitaal (...)
Art. 29. (...) 2. Gehele of gedeeltelijke teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort, wordt als dividenduitkering aangemerkt, indien en voor zover er zuivere winst is (...)"
Art. 1. 1. Onder de naam "dividendbelasting" wordt een (...) belasting geheven van degenen, die - rechtstreeks of door middel van certificaten - gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in (...) binnen het Rijk gevestigde (...) vennootschappen welker kapitaal (...) in aandelen is verdeeld. (...)
Art. 2. De belasting wordt geheven naar de opbrengst van de in artikel 1 bedoelde aandelen (...)
Art. 3. 1. Tot de opbrengst behoren:
a. onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, onder welke naam of in welke vorm ook gedaan;
b. hetgeen bij liquidatie op aandelen wordt uitgekeerd boven het (...) gestorte kapitaal; (...)
d. gehele of gedeeltelijke teruggave van hetgeen op aandelen is gestort, indien en voor zover er zuivere winst is (...)
Art. 7. (...) 2. Inhoudingsplichtige is de vennootschap die de opbrengst verschuldigd is. (...)"
Art. 10. § 1. Dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, zijn in die andere Staat belastbaar. § 2. (1e volzin) Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet hoger zijn dan: (...) 2° . 15 percent van het brutobedrag van de dividenden (...) § 3. De uitdrukking "dividenden", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen (...), alsmede inkomsten uit andere rechten in vennootschappen die in de Staat waarvan de vennootschap die de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze als inkomsten uit aandelen in de belastingheffing worden betrokken. (...)
Art. 13. (...) § 4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van (...) goederen (...), zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is. § 5. (1e volzin) De bepaling van paragraaf 4 tast niet aan het recht van Nederland (...) belasting te heffen op voordelen, die uit de vervreemding van aandelen (...) worden verkregen (...), indien deze aandelen (...) tot een aanmerkelijk belang (...) hebben behoord. (2e volzin) De belasting mag echter niet hoger zijn dan 20 percent. (...)"
Storting van kapitaal door inbreng van aandelen.
b) dat (...) het bedrag waarmede de stortingen op de door de belastingplichtige verworven aandelen die op de vervreemde aandelen te boven gaan, voor de toepassing van de artikelen 31 [en] 32 (...) in mindering wordt gebracht op het (...) bedrag der stortingen op de aandelen in die vennootschap. (...)"
Ad lid 3, onder b, 1e al., hield in:
Kwalificatie als opbrengst wegens wetsontduiking.
2.1. (...)
Casus 1: Er is een Nederlandse tussenholding (NEDCO) en een NA topholding (NACO). Het vermogen van NEDCO bestaat voor f 50.000 uit aandelenkapitaal en voor f 950.000 uit reserves. De uiteindelijke aandeelhouder wenst de reserves aan NEDCO te onttrekken. Indien dit ten titel van dividend geschiedt, zal in Nederland 7½% of 5% dividendbelasting geheven worden. Ter vermijding daarvan besluit men tot oprichting van een Nederlandse BV (NEDCO II) welke de aandelen in NEDCO (...)
2.2. (...)
Casus 2: (...) verwerft tegen uitreiking van f 1.000.000 eigen aandelen aan NACO. NEDCO keert vervolgens een dividend uit van f 950.000 welk bedrag door NEDCO II als meegekocht dividend wordt afgeboekt. NEDCO II kan vervolgens in beginsel (...) vrij van dividendbelasting (...) kapitaal te- (blz. 209) rugbetalen aan NACO. (...) Deze constructie is gebaseerd op het gegeven dat een bepaling analoog aan art. 44 Wet IB 1964 in de dividendbelasting ontbreekt. De (...) hiervoor geschetste gang van zaken zou naar mijn mening evenwel toch met succes door de fiscus bestreden kunnen worden met een beroep op fraus legis. Een essentiële voorwaarde daarvoor is dan wel dat aan het tussenschakelen van de holding geen reëel praktisch belang ten grondslag ligt. (...) Bij de stelling dat fraus legis van toepassing zou kunnen zijn bij het ontgaan van de dividendbelastingclaim door het tussenschakelen van een holding in de vorm van aandelenruil zou men kunnen tegenwerpen, dat NACO (...) nog niet echt iets realiseert, nu zij slechts de beschikking krijgt over aandelen in een andere vennootschap. Mijns inziens is toch voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van fraus legis. Men zou een belastbaar feit kunnen construeren door de verkrijging (door NACO) van de aandelen in de nieuwe BV als een liquidatieuitkering (van NEDCO) te behandelen of, maar dat komt praktisch op hetzelfde neer, als een dividenduitkering ten belope van de waarde van de verkregen aandelen (in NEDCO II) minus het gestorte kapitaal (van NEDCO). De omstandigheid dat geen kasmiddelen ter beschikking komen, behoeft geen beletsel te zijn voor de toepassing van fraus legis. Verwezen zij naar BNB 1980/331 (de holdingconstructie in de inkomstenbelasting), waarbij de vordering op de nieuwe holding als dividend werd aangemerkt. (...) (blz. 210) (...)
3. (...) Beslissend is (...) of er aan de desbetreffende rechtshandelingen een reëel, praktisch belang toegekend kan worden. (...) Zo zal (...) overdracht aan een nieuwe holdingmaatschappij zonder toepasselijkheid van fraus legis kunnen geschieden, indien een en ander plaatsvindt in het kader van een reorganisatie in bedrijfseconomische zin. Met dat laatste heb ik tot uitdrukking willen brengen, dat een reorganisatie, die de materiële onderneming(en) niet raakt, m.i. niet als reorganisatie in bovenbedoelde zin opgevat kan worden. (...)"
1.6.1. (...) Ingeval van een zgn. kasgeldconstructie (...) worden de winstreserves van de vennootschap door de aandeelhouder(s) ontvangen in de
vormvan de door de bank voor de kasgeld-BV-aandelen betaalde prijs. (...) (blz. 54) (...) er behoorde
nietsafgedragen te worden, want er is geen inhoudingsplichtige aan te wijzen. (...) Ingeval van een zgn. holdingconstructie (...) is o.i. de kopende vennootschap inhoudingsplichtige. (...) Deze stelt immers de opbrengst ter beschikking aan de aandeelhouders. (...) (blz. 111) (...)
3.4.4. (...) (blz. 112) (...) Ook in (...) intervennootschappelijke verhoudingen pogen belanghebbenden met behulp van een holding- of kasgeldconstructie de dividendbelasting uit te schakelen. (...) (blz. 113) (...) 2. (...) Anders dan Meijer (...) menen wij dat toepassing van fraus legis (...) er niet toe leidt dat de verkrijging van de aandelen [NEDCO] II door [NACO] gelijkgesteld kan worden met een dividenduitdeling. Naar onze mening kan pas de terugbetaling van kapitaal voor de Wet op de dividendbelasting en voor de BRK gelijkgesteld worden met een uitdeling. (...) Tenslotte zij gewezen op een viertal in V-N 1987, blz. 1281-1282 beschreven holding- c.q. kasgeldconstructies via de Antillenroute van vóór de herziening van de BRK, met behulp waarvan in België woonachtige uiteindelijk gerechtigde natuurlijke personen probeerden de bronheffing op dividenden van Nederlandse vennootschappen aan Belgische aandeelhouders/natuurlijke personen (15%) af te schudden. In alle gevallen gaat het om (...) variaties op de boven beschreven stramienen: omzetting van dividend in schuldaflossing of terugbetaling van kapitaal. In deze gevallen ging het niet om het kwijtspelen van de bronheffing op de overmaking van dividend van Nederland naar de Antillen (die bestond toen nog niet). Voorts zou voor het ontlopen van de Nederlandse bronheffing op dividend naar België (15%) op zichzelf voldoende zijn geweest het enkele omleiden van het (blz. 114) dividend over een Antilliaanse holding (de pure Antillenroute), en zouden holding- en kasgeldmanoeuvres niet nodig zijn geweest. Maar men wilde vermoedelijk niet alleen de Nederlandse dividendbelasting, maar ook de Belgische inkomstenbelasting omzeilen: dividend is in België belast met inkomstenbelasting, maar schuldaflossing en terugbetaling van kapitaal niet. (...)"
Ad c, betoogt:
Kasgeldconstructie. (...) De vennootschap waarvan de aandelen worden vervreemd doet geen enkele uitdeling van winst waarop dan ook moeilijk dividendbelasting kan worden ingehouden (...) Een geldstroom vindt slechts plaats tussen de natuurlijke persoon en de bank. Ook de bank doet evenwel geen uitdeling van winst (...), tenzij gesteld zou kunnen worden dat de bank de koopsom financiert met een winstuitdeling uit de gekochte vennootschap. Dan zou mogelijk sprake kunnen zijn van een middellijke uitdeling. 2
Holdingconstructie. Inhoudingsplichtige is hier hetzij de nieuwe holding, hetzij de verkochte vennootschap indien sprake zou zijn van "middellijke uitdeling". (...)"
2.2.1. (...) (blz. 2030) (...) Het overplanten van de fraus legis-redenering uit de inkomstenbelastingsfeer naar de dividendbelastingsfeer levert enige (...) "vertaal"-problemen op: de Hoge Raad (her)kwalificeert het voordeel immers tot "inkomsten uit vermogen" en wijst
art. 24 Wet IB 1964aan als de bepaling in strijd met welker doel en strekking gehandeld is, terwijl een dergelijke kwalificatie (blz. 2031) en een dergelijke bepaling in de Wet op de dividendbelasting niet voorkomen. Betwijfeld kan voorts worden of óók aan de Wet op de dividendbelasting ten grondslag ligt de aan art. 24 Wet IB 1964 ten grondslag liggende "scheiding tussen de vermogens- en de inkomenssfeer" zoals de Hoge Raad die in de kasgeldarresten aanvoert als rechtvaardiging voor de toepassing van fraus legis in de inkomstenbelastingsfeer. Tegenover deze twijfels kan men echter stellen dat de Hoge Raad niet kòn komen tot de kwalificatie "inkomsten uit
aandelen" omdat een dergelijke categorie nu eenmaal ontbreekt in Afdeling 3 van de Wet IB 1964, maar dat hij ongetwijfeld wèl tot die kwalificatie zou zijn gekomen als er maar zo'n wettelijke categorie zou hebben bestaan, en dat hij dus voor de toepassing van de Wet op de dividendbelasting zou herkwalificeren tot "opbrengst van aandelen". (...) (blz. 2034) (...)
2.2.4. (...) (blz. 2035) (...) Mijn conclusie is dat het concept en het heffingsinstrumentarium van de Wet div.bel. niet berekend zijn op en dus feitelijk tekort schieten voor toepasbaarheid op holding- en kasgeldsituaties, of, algemener, op situaties waarin met behulp van bijzondere rechtsmiddelen aangenomen wordt dat transacties die in werkelijkheid over een of meer derden gelopen hebben, niet over derden gelopen hebben. (...)"
BNB1980/331). De vennootschap die de uitdeling ter beschikking stelt van de aandeelhouders, is echter niet de overgenomen BV , maar de overnemende BV, en wel in de vorm van aflossing van een koopsom. [In dit geval] kan naar mijn mening in beginsel aan de overnemende BV (...) de verijdelingsbedoeling van de verkopende aandeelhouders worden toegerekend: Haar aandeelhouders en directie zijn dezelfde als die van de overgenomen BV en zij is dus volledig op de hoogte. (...) Het aanmerken van de overgenomen BV zelf als inhoudingsplichtige (...) lijkt onmogelijk na het arrest met nr. 27.266, waarin immers overwogen wordt dat de overgenomen BV niet als inhoudingsplichtige kan gelden bij gebreke van het aan de aandeelhouders verschuldigd worden van de opbrengst. Dit geldt evenzo in een holdingconstructie."
HR 15 september 1993, nr. 27.266(...) Dit wil echter niet zeggen dat bij een holdingconstructie ook belasting
ingehouden [13] zal worden. Er kan namelijk waarschijnlijk geen inhoudingsplichtige worden aangewezen (...)"
De aangevallen uitspraak.
Het middel.
Beoordeling van het middel.
Conclusie.