Conclusie
FEITEN
VERLOOP PROCEDURE
BESPREKING VAN HET CASSATIEMIDDEL
Onderdeel 1is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het verweer van [betrokkene 1] de stelling impliceerde dat de ontslaggrond niet aan [betrokkene 1] is meegedeeld.
mededeling van de dringende redene.d. was helemaal geen sprake. ( ... ) Het gaat er om of het voor [betrokkene 1] duidelijk was, dat hij ontslag op staande voet kreeg en dat is niet het geval."
aangezegd [8] en er was zelfs op 31 maart 1992 niet eens een dringende reden in de zin der wet aanwezig."
ais dan ook niet gegrond.
Ad b.Zoals hiervóór uiteengezet heeft de rechtbank in de grief van [betrokkene 1] gelezen, en ook mogen lezen, dat deze impliceerde dat de dringende reden voor het ontslag [betrokkene 1] niet (onverwijld) was medegedeeld.
baf.
Ad c.Zoals bleek is uit de stellingen van [betrokkene 1] in eerste aanleg wel te lezen dat hij meende dat hem geen dringende reden was medegedeeld. Debat hierover heeft tussen partijen inderdaad niet plaatsgevonden. In appel is het niet eerder dan in het vonnis van de rechtbank aan de orde geweest. Op zichzelf kan men zeggen dat [betrokkene 1] heeft gesteld dat hem geen dringende reden was medegedeeld en dat [eiseres], door daarop niet te reageren, dit stilzwijgend heeft erkend. De discussie, zoals die uit de gedingstukken naar voren komt, had echter een andere inzet, nl. of [eiseres] [betrokkene 1] wel (op staande voet) had ontslagen.
geweigerden [eiseres] stelt [betrokkene 1]
op staande voette hebben ontslagen. " [10]
Onderdeel 2betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het achterwege blijven van een uitdrukkelijke mededeling van de ontslagreden bij - of onverwijld na - het ontslag, niet, en zeker niet zonder meer en onder alle omstandigheden, impliceert resp. behoeft te impliceren, dat het ontslag voldoet aan de eisen, die aan een rechtsgeldig gegeven ontslag gesteld dienen te worden, zodat dit nietig is.
Onderdeel 3bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte en zonder enige motivering is voorbijgegaan aan een door [eiseres] in eerste instantie gevoerd verweer, nl. dat de vordering van [betrokkene 1] tot doorbetaling van loon dient te worden afgewezen, omdat [betrokkene 1] zich na 31 maart 1992 niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van arbeid en zich niet bereid heeft verklaard de werkzaamheden voort te zetten [12] .
CONCLUSIE