1) Het gaat in deze zaken om een drietal verzoeken ex art. 35 BOPZ tot schadevergoeding ten laste van de Staat (verweerder in cassatie). De verzoekschriften van verzoekers tot cassatie, [betrokkene] e.a., zijn inhoudelijk gelijkluidend en gebaseerd op een, voorzover in deze procedure van belang, identieke voorgeschiedenis.
Kern van deze voorgeschiedenis is dat een drietal beschikkingen van de rechtbank te Roermond, houdende machtiging tot voortgezet verblijf van [betrokkene] e.a. in het psychiatrisch ziekenhuis Vincent van Gogh Instituut te Venray (genomen op 25 februari, 28 februari, resp. 1 maart 1994), werd vernietigd door de Hoge Raad bij beschikkingen (onder rek.nrs. 8489, 8492 en 8494) van 1 juli 1994, NNJ 1994, 715, 717 en 718 (m.nt. JdB onder HR 1 juli 1994, NJ 1994, 723). Grond voor deze vernietiging was in alle drie de gevallen het ontbreken van de originele (in tegenstelling tot een gestempelde) handtekening van de geneesheer-directeur op de geneeskundige verklaring ex art. 16 lid 1 BOPZ, die de Officier van Justitie bij zijn verzoeken tot verlenging had overgelegd.
Vervolgens heeft de rechtbank te Roermond bij beschikkingen van 26 juli 1994 opnieuw de machtigingen verleend. Ook deze beschikkingen zijn door de Hoge Raad vernietigd, bij inhoudelijk identieke beschikkingen van 28 oktober 1994 (rek.nrs. 8561, 8562 en 8563), waarvan de eerstgenoemde beschikking is gepubliceerd in NJ 1995, 125 m.nt. JdB. In de zaak van [betrokkene] overwoog de Hoge Raad daartoe onder meer:
‘’Bij de behandeling van de zaak na verwijzing heeft de Officier van Justitie op 21 juli 1994 voormelde geneeskundige verklaring d.d. 2 februari 1994, alsnog mede ondertekend door de geneesheer-directeur doch overigens ongewijzigd en niet van een nieuwe datering voorzien, opnieuw overgelegd. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring ‘’thans voldoet aan de eisen die daaraan gesteld dienen te worden.’’
(…)
De onderdelen 1 tot en met 3 treffen doel voor zover zij erover klagen dat de Rechtbank heeft miskend dat zij, nadat haar eerste beschikking was vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar haar teruggewezen was, de vordering van de Officier diende te beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden die zich ten tijde van haar nieuwe beslissing voordeden.’’