Conclusie
Derde Kamer A
Vennootschapsbelasting 1988
Parket, 16 juni 1995
Korte beschrijving van de zaak.
De bestreden uitspraak.
Verrekening.
Conclusie.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van [X] N.V. tegen een uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 30 december 1993. De belanghebbende, [X] N.V., had in 1988 haar aandelen in [A] N.V. verkocht aan de holding tegen een koers van 115%, terwijl de going-concern waarde van die aandelen bij voortzetting van het bedrijf 200% was. De belanghebbende stelde dat het verschil tussen deze twee waardes, 85%, in mindering moest worden gebracht bij de bepaling van de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting 1988. Het hof had echter geoordeeld dat de schadevergoeding die de belanghebbende zou moeten betalen als gevolg van het beëindigen van de afname van diensten door de Bank, niet als aftrekbaar kon worden beschouwd. De belanghebbende had de aandelen voor een lagere prijs moeten verkopen vanwege het onderbezettingsverlies dat de Bank zou lijden door het beëindigen van de samenwerking. Het hof concludeerde dat de partijen bij de overeenkomst waren uitgegaan van een vergoedingsplicht, maar dat niet aannemelijk was geworden dat de belanghebbende tot schadevergoeding was gehouden op basis van een in het verleden gesloten overeenkomst. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie ongegrond bevonden en het beroep verworpen.