ECLI:NL:PHR:1997:AA2261
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep inzake loonbelasting voor niet in Nederland wonende werknemers en de toepassing van het EG-recht
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 december 1992, waarbij de belanghebbende, een in België woonachtige directeur van een Belgische vennootschap, bezwaar had gemaakt tegen de toepassing van een verhoogd tarief voor loonbelasting. De belanghebbende was in 1990 werkzaam voor een Belgische NV met een vaste inrichting in Nederland. De NV had loonbelasting ingehouden op het salaris van de belanghebbende, maar geen premies voor de volksverzekeringen. De belanghebbende stelde dat het verhoogde tarief in strijd was met het EG-recht, omdat het een verboden discriminatie opleverde volgens artikel 48 van het EG-Verdrag. De inspecteur der directe belastingen wees het bezwaar af, en het hof bevestigde deze beslissing.
In cassatie herhaalde de belanghebbende zijn bezwaren, en de staatssecretaris van Financiën diende een vertoogschrift in. De Hoge Raad oordeelde dat het verhoogde tarief voor niet in Nederland wonende werknemers alleen van toepassing is als de werknemer niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen. De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende onder de Belgische sociale verzekeringswetten viel en dat zijn werkzaamheden niet als een arbeidsovereenkomst konden worden beschouwd volgens Belgisch recht. Hierdoor was de belanghebbende niet premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen.
De Hoge Raad oordeelde verder dat het verhoogde tarief van artikel 20b van de Wet op de loonbelasting 1964 in strijd was met het EG-recht, en concludeerde dat de belanghebbende recht had op teruggave van de ingehouden loonbelasting. De uitspraak van het hof en de beslissing van de inspecteur werden vernietigd, en de belanghebbende kreeg recht op teruggave van ƒ 23,82 aan ingehouden loonbelasting.