Conclusie
Feiten en procesverloop
derde tussenvonnisd.d. 16 maart 1994 zakelijk weergegeven overwogen dat de door partijen over en weer aangevoerde argumenten voor toescheiding van het huis aan henzelf, ongeveer even zwaar wegen. Het huis zal echter in beginsel aan de vrouw worden toegedeeld tegen een inbrengplicht van ƒ 425.000,-. Het zal voor de man immers gezien zijn hogere inkomen eenvoudiger zijn om andere passende woonruimte te verwerven en nieuwe sociale contacten op te bouwen. De rechtbank stelde de waarde van het huis vast op een bedrag dat hoger ligt dan de meest recente taxatie daarvan. Zij verzocht de vrouw zich erover uit te laten of zij de toedeling van het huis onder deze voorwaarden accepteerde.
Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1is gericht tegen de door het hof gehanteerde peildatum voor de waardebepaling van het huis. Door het beroep tegen de door de rechtbank gewezen vonnissen te verwerpen, heeft het hof het huis aan de vrouw toegescheiden tegen een inbreng die — naar het hof zelf ‘’niet onaannemelijk’’ acht (rov. 4.5) en in cassatie tot hypothetische feitelijke grondslag dient — meer dan 25% lager is dan de marktwaarde van het huis ten tijde van arrestwijzing. Ten onrechte heeft het hof zich aangesloten bij de drie jaar tevoren door de rechtbank verrichte waardering, hetgeen tot rechtens en practisch onaanvaardbare gevolgen leidt.
geen bespreking meer. Ten overvloede daarover toch het volgende. Ten betoge dat de onderhavige verdeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, heeft de man in cassatie mede aangevoerd dat — naar in zijn tiende grief besloten ligt — hij door 's hofs beslissing is benadeeld voor meer dan een/vierde.
, over de reikwijdte waarvan naar oud recht discussie was ontstaan [10] , gecodificeerd in art. 3:196 BW. Dit artikel bepaalt dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van de te verdelen goederen heeft gedwaald en daardoor is benadeeld voor meer dan een vierde gedeelte. Er is aanleiding art. 1158 BW 'retrociperend' evenzo uit te leggen.
onderdeel 4, dat is gericht tegen 's hofs overweging dat de man in de omstandigheden van het geval in redelijkheid niet kan verlangen dat toedeling aan de vrouw geschiedt op basis van ƒ 560.000,- terwijl hij toedeling aan zichzelf bepleit tegen een waarde van ƒ 425.000,-.
In dit kaderstelde hij in appèl dat de rechtbank het huis hém had moeten toedelen tegen een waarde van ƒ 425.000,-.
Onderdeel 2betoogt dat het hof in strijd met art. 176 Rv de stellingen van de vrouw heeft aangevuld, de grenzen van de rechtsstrijd heeft overschreden of zijn zaak als appèlrechter heeft miskend, nu het effect van zijn beslissing omgekeerd uitpakt ten opzichte van wat de rechtbank had beslist en het hof beoogde te bekrachtigen. Immers, de rechtbank heeft overwogen dat het huis aan de vrouw diende te worden toegedeeld tegen inbreng van ƒ 425.000,-, een bedrag dat destijds boven de marktwaarde van het huis lag. Drie jaar later heeft het hof dezelfde waarde aangehouden. Omdat de marktwaarde van het huis inmiddels sterk was gestegen, heeft het hof daarmee het uitgangspunt van de rechtbank geweld aangedaan.
Onderdeel 3acht het onbegrijpelijk dat de samenvatting die het in rov. 4.3 heeft gegeven van het procesverloop, redengevend kan zijn voor de beslissing het huis aan de vrouw toe te scheiden tegen een lagere waarde dan dit ten tijde van de verdeling had.
Onderdeel 5stelt dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door de man ter toelichting van grief IV aangevoerde wijziging van omstandigheden, daarin bestaande dat de dochter van partijen het huis inmiddels heeft verlaten en dat de man een nieuwe relatie heeft. Deze omstandigheden rechtvaardigen toescheiding aan de man in plaats van aan de vrouw, althans hadden door het hof specifiek moeten worden besproken.
Onderdeel 6valt laatstgenoemde overweging aan met het argument dat het hof de man in de praktijk de mogelijkheid heeft ontnomen om in zijn behoefte aan (passende) vervangende woonruimte op andere wijze te voorzien. Door te verdelen zoals het hof heeft gedaan, moet de man nu immers tegen de huidige prijzen een huis kopen terwijl hij 'de helft van veel minder' dan de actuele de voormalige echtelijke woning terugkrijgt.
Conclusie