Conclusie
(a) Verzoekster tot cassatie (de vrouw) en verweerder in cassatie (de man) zijn op 31 januari 1976 te Curaçao buiten iedere gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
(b) Tussen partijen zijn huwelijksproblemen ontstaan. Naar aanleiding daarvan hebben zij in de periode van 13 december 1995 tot en met 19 april 1996 individueel en als echtpaar bij wekelijks psychotherapie gekregen van [de psycholoog] te Curaçao. [de psycholoog] heeft hierover een rapport gesteld. [1] Daarin is zijn opdracht als volgt omschreven:
(…)
“Ondergetekende heeft het echtpaar […] gedurende 4 maanden bijna wekelijks individueel of als echtpaar in psychotherapie gehad. Dit via Advokaat B. Scheperboer op verzoek van de Rechtbank [2] omdat er relatie- en financiële problemen zouden zijn.” (blz. 1)
(a) [het rapport] bewijst de – betwiste – psychische mishandeling niet omdat het onoordeelkundig is opgemaakt [4] en
(b) het rapport is als bewijsmiddel ontoelaatbaar omdat de privacy van de vrouw daardoor onaanvaardbaar wordt geschonden, mede gezien het feit dat man en vrouw een therapie bij [de psycholoog] hebben gevolgd en de vrouw er niet op verdacht behoefde te zijn dat daarover zonder haar toestemming zou worden gerapporteerd [5] .
(i) Het gerecht in eerste aanleg heeft in het kader van de eerder procedure tot scheiding van tafel en bed partijen aangeraden de bemiddeling van een psycholoog in te roepen om tot een verzoening te geraken.
(ii) Naar aanleiding hiervan heeft de advocaat van de man [de psycholoog] als therapeut aangezocht. [de psycholoog] heeft de opdracht gekregen partijen op een verstandige en waardige wijze met elkaar om te laten gaan.
(iii) De vrouw heeft haar medewerking verleend aan de therapie om tot een verbetering van de relatie met de man te komen. De gesprekken tijdens de sessies waren strikt vertrouwelijk en van een bijzonder intiem karakter. Op grond van de opdracht aan [de psycholoog] hoefde zij geen rekening ermee te houden dat tijdens deze gesprekken verkregen gegevens in een (nieuwe) procedure openbaar zouden worden gemaakt.
(iv) Door niettemin een rapport op te maken en dit in rechte te overleggen, hebben [de psycholoog] onderscheidenlijk de man dit vertrouwelijke karakter genegeerd en de privacy van de vrouw geschonden. Beiden hebben – althans de man heeft – hiermee jegens haar onrechtmatig gehandeld.
(a) De vrouw heeft vrijwillig meegedaan aan de sessies bij psycholoog [de psycholoog]. Het moet voor haar duidelijk zijn geweest dat [de psycholoog], ten behoeve van de rechter, zou rapporteren omtrent zijn bevindingen.
(b) De vrouw is ruimschoots in de gelegenheid gesteld commentaar op het rapport te leveren. Niet gebleken is dat zij toe bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat [de psycholoog] zijn bevindingen door rapportage naar buiten zou brengen.
(c) De vrouw heeft ook tijdens de procedure in eerste aanleg geen bezwaren tegen overlegging van dit rapport geuit.
(d) Bij deze stand van zaken gaat het niet aan dat zij deze bezwaren pas in hoger beroep voor het eerst naar voren brengt (rov. 1-2).
Gelet op de inhoud van de rapport heeft het hof vervolgens geoordeeld dat er onvoldoende reden was om de echtscheiding uit te spreken. Het rapport bood naar ’s hofs oordeel echter wel voldoende grond voor het uitspreken van de subsidiair gevorderde scheiding van tafel en bed (rov. 3-6).
Het hof heeft derhalve het vonnis van het gerecht in eerste aanleg vernietigd en partijen van tafel en bed gescheiden verklaard.
Ook bij deze uitleg van de bestreden overweging geldt dus dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan, of zijn vonnis althans onvoldoende heeft gemotiveerd.