Conclusie
zitting 25 september 1998
Subsidiair heeft appellant aangevoerd dat geïntimeerde de woning vóór de ontruiming had moeten inspecteren en dat hem de gelegenheid had moeten worden geboden om de woning in de oorspronkelijke staat terug te brengen en dat geïntimeerde pas na een ingebrekestelling en een daarop intredend verzuim van appellant zelf had mogen gaan herstellen.
bBW.
verhuurder om de zaak tijdig en in goede staat aan de huurder ter beschikking te stellen (doorgaans: op het afgesproken tijdstip) c.q. om de huurder in staat te stellen zijn wegnemingsrecht uit te oefenen. In hoeverre daarbij sprake is van een fatale termijn c.q. behoefte is aan een ingebrekestelling wordt m.i. door andere factoren bepaald dan de vraag hoe de opleververplichting van de huurder bij het einde van de huur moet worden opgevat.
bniet gold (zie Asser-Hartkamp 4-1, nr. 369).
aheeft gedacht. Van een zodanige fatale termijn is m.i. alleen sprake indien de
overeenkomst(of een andere rechtshandeling) een 'voor de voldoening bepaalde termijn' bevat (vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 291 en 294), niet wanneer een dergelijke termijn gesteld wordt in een opzegging of in een rechterlijke uitspraak. Mogelijk moet die volzin opgevat worden in de door mij bedoelde zin, dat de verplichting van de huurder om het gehuurde in goede staat op te leveren naar haar aard (dus zonder ingebrekestelling) moet worden nagekomen op het tijdstip van het einde van de huurovereenkomst.
aheeft gedacht, kan het middel niet tot cassatie leiden, omdat die volzin niet wezenlijk is voor de beslissing die de rechtbank in feite reeds daarvóór had bereikt. Die beslissing - denkt men de laatste zin weg - geeft m.i. op de boven ontwikkelde gronden geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of anderszins onvoldoende gemotiveerd.