Het Hof Amsterdam heeft bij arrest van 19 september 1996 zowel het principaal als het incidenteel beroep verworpen en het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Overwogen werd omtrent het incidenteel beroep:
‘’
Het betoog (dat het verbod gegeven in het kort geding vonnis zijn werking heeft verloren door de uitspraak van de bodemrechter; CVLK) is echter in zijn algemeenheid onjuist en gaat in dit geval niet op. Van een dergelijk verval zal slechts sprake kunnen zijn indien de bodemrechter, rechtdoende ten principale tot een uitspraak komt welke van die van de kortgedingrechter afwijkt zodanig dat daarmede de grondslag van het gegeven verbod komt te vervallen.
Een dergelijk geval doet zich hier niet voor daar bedoeld kort geding vonnis, waartegen overigens geen rechtsmiddel is aangewend, in het bijzonder het opgelegd verbod, door de uitspraken van de bodemrechter waarop CTAV doelt geenszins aan kracht verloor, daar ook de bodemrechter in die uitspraken eveneens uitgaat van het feit dat door [eiseres] de haar verweten inbreuken op het auteursrecht van [eiseres] zijn gemaakt, zodat de grond voor het verleende verbod onaangetast bleef en van een hieromtrent van het kort geding afwijkende beslissing van de bodemrechter geen sprake is.’’
Met betrekking tot het principaal beroep van [eiseres] verwees het Hof naar de volgende overweging aangaande het incidentele beroep waarbij wordt verworpen de stelling van CTAV dat het aanbieden van 35 afzonderlijke dozen elk inhoudende een gebruikelijke handelsverpakking van een aantal bakjes als één enkele overtreding van het verbod moet worden aangemerkt:
‘’
Hieromtrent is feitelijk van belang dat ter zitting een voorbeeld is getoond van de hier bedoelde ‘’tray’’ die aldus is gevormd dat daarop 12 van de betrokken bloemschikbakjes passen welk geheel dan is afgedekt met een cellofaan verpakking en aldus in een doos past. Niet bestreden is dat de getoonde verpakking de standaardverpakking is waarin de ten processe bedoelde bakjes werden geleverd dan wel aangeboden.
Zoals ook zal hebben te gelden bij de beoordeling van grief II in het principaal appel, kan er niet van worden uitgegaan dat — zoals [eiseres] wil — ieder in strijd met het verbod aangeboden en/of verkocht bakje een overtreding oplevert, maar moet dit verbod kennelijk aldus worden verstaan dat het is bedoeld te gelden per gebruikelijke handelsverpakking. Wat een ‘’gebruikelijke handelsverpakking’’ inhoudt is afhankelijk van de omstandigheden, in het bijzonder de wijze waarop de bakjes worden aangeboden.’’
Vervolgens overwoog het Hof in het principaal appel met betrekking tot de tweede en derde grief van [eiseres] , inhoudende dat ten onrechte het bedrag van de verbeurde dwangsom wordt gerelateerd aan de verkoopeenheden resp. trays van 12 bakjes en dozen van 72 bakjes:
‘’
De tweede grief in het principaal appel is gericht tegen het oordeel van de president dat het bedrag van de verbeurde dwangsommen wordt gerelateerd aan de verkoopeenheid in casu een tray houdende twaalf van de betrokken bakjes.
Zoals hierboven bij de bespreking van grief III in het incidenteel appel reeds is overwogen en uiteengezet dient voor de omvang van het verbod voor wat betreft de wijze waarop de inbreuk kan worden gemaakt te worden uitgegaan van de gebruikelijke handelsverpakking waarin de betrokken bakjes worden verkocht en geleverd.
Het hof neemt over hetgeen aldaar met betrekking tot een gebruikelijke handelsvoorraad is overwogen. Om die reden falen de tweede en derde grief.’’