4.3. Art. 6 van het in 1967 door Nederland en het Verenigd Koninkrijk gesloten Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen, Trb. 176 (het Verdrag van 1967) had als opschrift: "Inperking van belastingvermindering" ; in het Engels: "Limitation of Relief". De bepaling luidde:
"Indien op grond van een bepaling van deze Overeenkomst vermindering moet worden verleend van Nederlandse belasting over bepaalde inkomsten en ingevolge de in het Verenigd Koninkrijk geldende wetgeving een natuurlijke persoon ter zake van die inkomsten niet over het volle bedrag aan belasting is onderworpen, doch slechts voor zover die inkomsten naar het Verenigd Koninkrijk zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen, vindt de vermindering die Nederland (...) moet verlenen, slechts toepassing op het gedeelte van de inkomsten die naar het Verenigd Koninkrijk is overgemaakt of aldaar is ontvangen."
De aanhef van de eerste zin luidde in het Engels: "Where under any provision of this
Convention income is relieved from Netherlands tax".
4.4. In art. 20, lid 1 van het verdrag van 1967 werd het heffingsrecht ten aanzien van pensioenen toegedeeld aan de woonstaat. HR 26 januari 1977, BNB 1977/111, na conclusie A-G Van Soest en m.nt. J.E.A.M. van Dijck , betrof de vraag of art. 6 van het Verdrag van 1967 gelet op dat artikel 20 toestond om het aan een inwoner van het Verenigd Koninkrijk uitgekeerde maar niet overgemaakte Nederlands pensioen in Nederland te belasten. Overwogen werd:
"dat in artikel 20 van het Verdrag een in het Nederlands internationaal belastingrecht zo fundamentele regel is neergelegd, dat alleen dan kan worden aangenomen dat enige andere verdragsbepaling daarop een uitzondering maakt, indien zulks uit de bewoordingen van die bepaling of anderszins onmiskenbaar duidelijk blijkt; dat in de bewoordingen van het artikel zelf geen enkel voorbehoud wordt gemaakt; dat het Hof heeft geoordeeld dat artikel 6 (...) een uitzondering op de regel van artikel 20 bevat; dat artikel 6 echter niet die ruime strekking heeft (...); dat weliswaar de plaatsing van artikel 6 vóór alle overige bepalingen, die de toewijzing van inkomensbestanddelen regelen, zou kunnen suggereren dat deze bepaling van toepassing is op alle inkomsten waarvoor het Verdrag een regeling geeft, doch dat zwaarder dan die plaatsing weegt de tekst van artikel 6 voornoemd; dat artikel 6 spreekt van vermindering, terwijl uit artikel 14 blijkt dat de verdragsluitende partijen onderscheiden hebben tussen verminderingen en vrijstellingen; dat daarom artikel 6 slechts van toepassing kan zijn ten aanzien van die inkomensbestanddelen, waarvoor het Verdrag een vermindering voorziet (...), doch dat artikel toepassing mist ten aanzien van die inkomensbestanddelen, waarvoor het Verdrag een onverkorte toewijzingsbepaling bevat, gelijk dit het geval is in artikel 20 (...)"
4.5. In de discussie over de uitleg van dat art. 6 speelde ook een rol, dat de toenmalige
uitvoeringsvoorschriften alleen ten aanzien van dividenden voorzagen in een regeling tot
teruggaaf van de over het niet overgemaakte gedeelte van de Nederlandse inkomsten.
5. Het in 1980 gesloten Verdrag.
5.1. Art. 13 van het in 1980 gesloten Verdrag heeft als opschrift: 'vermogenswinsten' ('Capital gains'). De leden 1 t/m 3 van het artikel betreffen de 'voordelen' ('gains'), verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen, roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting en voordelen uit de vervreemding van schepen en luchtvaartuigen. Het vierde lid van art. 13 luidt:
“4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan bedoeld in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is."
Het vijfde lid van art. 13 houdt in:
"5. De bepaling in het vierde lid tast niet aan het recht van elk van de Staten om overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van zaken verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner van de andere Staat is en in de vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding (...) te eniger tijd inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest."
5.2. De in art. 13, lid 1 t/m 4 van het Verdrag opgenomen regeling stemt overeen met de
regeling in het OECD-modelverdrag (art. 13, lid 4). Een dergelijke regeling komt voor in de
meeste door Nederland gesloten verdragen. Een bepaling als opgenomen in art. 13, lid 5
komt in min of meer dezelfde vorm voor in bijna alle door Nederland gesloten
belastingverdragen. Ook het in 1967 met het Verenigd Koninkrijk gesloten verdrag bevatte
een dergelijke bepaling (art. 15).
5.3. De remittance clausule van het in 1980 gesloten Verdrag – art. 27 lid 1 – werd hiervoor al weergegeven (par. 3.3.). In de Nederlandse Toelichtende nota werd betoogd :
"De regeling welke tot dusverre is vervat in artikel 6 [Verdrag 1967, vdB], krachtens welke Nederland, in die gevallen waarin het Verenigd Koninkrijk zijn inwoners slechts belast voor zover inkomsten naar het Verenigd Koninkrijk zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen, slechts vermindering van belasting verleent voor dat deel van de inkomsten dat naar het Verenigd Koninkrijk is overgemaakt of aldaar is ontvangen, is thans opgenomen in artikel 27, eerste lid. De bewoordingen van de bepaling zijn, naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak in andere zin (arrest van de Hoge Raad van 26 januari 1977, BNB 1977/111) aangepast in dier voege dat de bepaling ook toepassing dient te vinden voor die inkomsten waarvoor de heffingsbevoegdheid niet is verdeeld. Daarmee wordt een mogelijkheid dat in bepaalde gevallen noch in het ene land noch in het andere land belasting is verschuldigd afgesneden. “