AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Herroeping van bindende eindbeslissing door rolrechter in civiele procedure
In deze zaak gaat het om de herroeping van een bindende eindbeslissing door de rolrechter in een civiele procedure. De zaak betreft een maatschap voor fysiotherapie, waarbij de verweerster, na een eerdere akte van niet-dienen van grieven, alsnog toestemming vroeg om een memorie van grieven in te dienen. De rolraadsheer had op 21 november 1996 akte van niet-dienen verleend, maar na een faxbericht van de procureur van de verweerster, waarin werd aangegeven dat de memorie van grieven ten onrechte niet was ingediend, werd de zaak opnieuw behandeld. De rolraadsheer besloot op 28 november 1996 om de eerdere beslissing te herroepen en stond de indiening van de memorie van grieven toe. De maatschap ging in cassatie tegen deze herroeping, met het argument dat de rolrechter niet terug kon komen op een bindende eindbeslissing zonder bijzondere omstandigheden. De Hoge Raad oordeelde dat de rolraadsheer in dit geval wel degelijk terug kon komen op zijn eerdere beslissing, omdat de fout van de rolwaarneemster niet aan de verweerster kon worden toegerekend. De Hoge Raad bevestigde dat de rolrechter in uitzonderlijke gevallen kan terugkomen op een eerdere beslissing, mits dit goed gemotiveerd is. De conclusie was dat het cassatieberoep van de maatschap werd verworpen.
Voetnoten
1.Zie uitgebreider: rov. 2 van het vonnis in eerste aanleg van 14 mei 1996.
2.Aldus een door eisers overgelegd ‘’extract uit de minuten’’ van de zitting van het hof.
3.Het rolreglement van het gerechtshof te Amsterdam bepaalt: ‘’Staat een partij (ambtshalve of partij) peremptoir, dan kan de wederpartij op de rol, ook zónder aanzegging, akte niet dienen vragen. Alsdan wordt de beslissing op het verzoek akte niet dienen bepaald op twee weken, teneinde de partij nog eenmaal de gelegenheid te geven het desbetreffende processtuk te nemen.’’; zie A.B. Lever en A.P. de Vree, Civiele rolrichtlijnen voor de rechtspraktijk 95/6, Deventer 1995, blz. 4.
4.Veegens/Korthals Altes/Groen, Cassatie in burgerlijke zaken (1989) nr. 44; H.E. Ras, Het tussenvonnis in het burgerlijk procesrecht (1966) nr. 51; Hugenholtz-Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht nr. 30.
5.Zie conclusie A-G Asser sub 4.3 voor HR 13 september 1991, NJ 1991, 767; conclusie A-G Asser vóór en noot H.E. Ras onder HR 30 juni 1995, NJ 1996, 200; Vgl. Snijders-Ynzonides-Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht nr. 305.
6.Zie HR 4 april 1997, RvdW 1997, 95, hierna te bespreken. Eerdere gevallen van niet-dienen van grieven; HR 10 september 1993, NJ 1994, 507 m.nt. HJS; HR 28 juni 1996, NJ 1997, 495 m.nt. HJS. Over de sanctie bij niet-dienen: G.J. Boon en F.S.P. van der Wal, De rol van de rechter (1990) blz. 87 e.v.
7.HR 10 september 1993, NJ 1994, 507.
8.Veegens/Korthals Altes/Groen, Cassatie in burgerlijke zaken (1989) nr. 56.
9.HR 2 juni 1995, NJ 1995, 533.