Conclusie
gecursiveerd):
nader te bepalenachtereenvolgende wekelijkse/maandelijkse/3-maandelijkse termijnen van
f n.t.b., voor het eerst op
, totdat de gehele leensom zal zijn voldaan; (…)
nader te bepalen, totdat de gehele verschuldigde rente zal zijn vereffend; (…)
Onderdeel Iais gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat art. 3:307 BW van toepassing is. Gesteld wordt dat in casu de verjaringstermijn van 20 jaar geldt, geregeld in art. 3:306 BW. Leenbijstand wordt verstrekt uit hoofde van een publiekrechtelijke regeling en is niet vergelijkbaar met een privaatrechtelijke geldlening; voor deze vorm van bijstand gelden dan ook speciale regels, aldus het onderdeel.
Onderdeel Ibvoert aan, dat zo van toepasselijkheid van art. 3:307 moet worden uitgegaan, de rechtbank ten onrechte lid 1 in plaats van lid 2 heeft toegepast. Laatstbedoelde bepaling is volgens het onderdeel in casu van toepassing, omdat in de akten van schuldbekentenis geen datum voor terugbetaling van de lening werd opgenomen en dus sprake is van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd.
Onderdeel Icten slotte voert meer subsidiair aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering van de gemeente al opeisbaar was voordat het college van B&W een besluit tot terugvordering had genomen.
MiddelIIricht zich tegen de overweging van de rechtbank dat de onderhavige vordering opeisbaar is geworden op 1 februari 1988, de datum waarop [verweerder] zijn bedrijf beëindigde. Het middel betoogt dat, als door bedrijfsbeëindiging al van onmiddellijke opeisbaarheid sprake was, dat alleen gold ten aanzien van de lening van ƒ 15.000,-- waarvoor op 3 december 1986 een akte van schuldbekentenis werd opgemaakt met de hierboven geciteerde 'Bijlage behorende bij de akte van schuldbekentenis'.