ECLI:NL:PHR:2000:AA5438
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de relatie met benadeelde derden
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een verzoeker die door het gerechtshof te 's-Gravenhage was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verzoeker heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de betalingsverplichting ten onrechte is opgelegd zonder rekening te houden met een onherroepelijk toegekende vordering aan de benadeelde partij. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de noodzaak benadrukt om een relatie te leggen tussen het nadeel van de benadeelde en het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De Minister heeft in zijn toelichting aangegeven dat de wetgever heeft beoogd te voorkomen dat benadeelden in een nadelige positie komen te verkeren door de ontnemingswetgeving. De Hoge Raad concludeert dat de betalingsverplichting van de verzoeker kan worden verminderd, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure en de onherroepelijke vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde maatregel en stelt deze opnieuw vast, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.