ECLI:NL:PHR:2000:AA6157
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Bakels
- Rechtspraak.nl
Huurprijzenwet woonruimte en servicekosten voor gemeenschappelijke tuinen
In deze zaak staat de vraag centraal of de verhuurder, Woningbouwvereniging Eigen Haard, onderhoudskosten van gemeenschappelijke tuinen als servicekosten aan de huurders, [huurder 1] en [huurder 2], mag doorberekenen. De huurders hebben in cassatie beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die de vorderingen van Eigen Haard heeft toegewezen. De Hoge Raad behandelt de kwestie in het kader van de Huurprijzenwet Woonruimte (HpW), met name artikel 12, dat de voorwaarden voor het in rekening brengen van servicekosten regelt. De feiten van de zaak zijn als volgt: de huurders huren woningen in een complex dat deel uitmaakt van de zogenaamde 'westelijke tuinsteden' in Amsterdam, waar een regeling voor gemeenschappelijke tuinen van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tuinen, hoewel openbaar toegankelijk, planologisch deel uitmaken van de woonomgeving van de huurders en dus als onroerende aanhorigheden kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat de kosten voor het onderhoud van deze tuinen als servicekosten aan de huurders in rekening kunnen worden gebracht. De Hoge Raad bevestigt deze uitleg en oordeelt dat de servicekosten voor het onderhoud van de tuinen niet in strijd zijn met de wet, aangezien de huurders profiteren van de gemeenschappelijke voorzieningen. De conclusie van de Hoge Raad is dat het cassatieberoep van de huurders wordt verworpen, met compensatie van de proceskosten.