ECLI:NL:PHR:2000:AA6296
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Langemeijer
- Rechtspraak.nl
Bopz-zaak betreffende machtiging tot voortgezet verblijf van een 87-jarige vrouw met psychische stoornissen
In deze Bopz-zaak staat de motivering van een machtiging tot voortgezet verblijf van een 87-jarige vrouw centraal. De officier van justitie heeft op 3 januari 2000 een vordering ingediend bij de rechtbank in 's-Gravenhage voor een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, gebaseerd op een geneeskundige verklaring en een zorgplan. De rechtbank heeft op 20 januari 2000 de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een vertegenwoordiger van haar familie, gehoord. Op 31 januari 2000 verleende de rechtbank de machtiging voor de duur van een jaar. De vrouw heeft hiertegen cassatieberoep ingesteld.
In de cassatieprocedure zijn verschillende onderdelen van het cassatiemiddel besproken. Onderdeel 1 betreft de vraag of het waarnemend hoofd medische dienst als geneesheer-directeur kan worden aangemerkt volgens de Wet Bopz. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank haar oordeel hierover niet verder hoefde te motiveren, omdat dit niet betwist was in de feitelijke aanleg. Onderdeel 2 van het cassatiemiddel klaagt over de motivering van de rechtbank dat de vrouw lijdt aan een stoornis van de geestvermogens die gedwongen opname rechtvaardigt. De Hoge Raad stelt vast dat de rechtbank voldoende feiten heeft gepresenteerd om deze conclusie te rechtvaardigen, ondanks dat er geen sprake is van dementie.
Onderdeel 3 van het cassatiemiddel betreft de motivering van het gevaar dat de vrouw zou veroorzaken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stoornis van de geestvermogens gevaar voor zelfverwaarlozing en maatschappelijke ondergang met zich meebrengt. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank in haar motivering niet tekort is geschoten en dat de vrouw niet in een verpleeginrichting thuishoort. De conclusie van de Hoge Raad is dat het beroep wordt verworpen.