Conclusie
Nr.00290/00
Mr Fokkens
Zitting 13 juni 2000
Conclusie inzake: [Verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft verdachte vrijgesproken van de hem
tenlastegelegde feiten onder 1, 2, 3, 4 en 5, te weten mishandeling van zijn
echtgenote (feit 1) en mishandeling van zijn kinderen (2 t/m 5) meermalen
gepleegd.
2. Tegen dit arrest heeft de procureur-generaal beroep in cassatie ingesteld Het
beroep is namens verdachte tegengesproken in een door een onbekende persoon
- mogelijk mr M.W. Stoet - ingediende schriftuur, waarvan Uw Raad geen kennis
kan nemen nu niet blijkt dat de indiener tot het indienen daarvan door verdachte
gemachtigd was.
3. De tijdig ingediende schriftuur bevat één middel van cassatie, dat betrekking
heeft op de vrijspraak van het onder 2 t/m 5 tenlastegelegde. Nu het
cassatieberoep onbeperkt is ingesteld, is het in ieder geval niet-ontvankelijk voor
zover het tegen de beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is
gericht. Ten aanzien van de overige feiten rijst de vraag of er sprake is van een
onzuivere vrijspraak.
4. Het middel behelst de klacht dat de omstandigheid dat er volgens het hof (kort
gezegd) slechts sprake was van een correctionele tik, het hof ten onrechte tot een
vrijspraak heeft doen beslissen.
5. In de onderhavige zaak is aan verdachte onder 2 t/m 5 telkens tenlastegelegd
dat hij één van zijn kinderen opzettelijk de arm op de rug heeft gedraaid en /of
tegen de rug, de billen en de benen heeft geslagen en/of tegen de benen heeft
geschopt en/of de keel heeft dichtgeknepen.
6. Het hof heeft onder het kopje “vrijspraak” in het arrest het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan
de verdachte onder 1(…) 2,3,4 en 5 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan
worden vrijgesproken.Met betrekking tot het onder 2 tot met 5 tenlastegelegde
overweegt het hof met name dat, hoewel aannemelijk is geworden dat verdachte
op bepaalde momenten hardhandig is opgetreden tegenover de in die onderdelen
van de tenlastelegging genoemde partijen, niet bewezen is dat hij daarbij de
grenzen van het ouderlijk tuchtrecht heeft overschreden en zijn optreden strafbare
feiten als tenlastegelegd heeft opgeleverd.”
7. In HR DD 97.004 stond de vraag centraal hoe een beroep op het ouderlijk
tuchtrecht straf(proces)rechtelijk moet worden geduid. In die zaak was, evenals
onder meer in de onderhavige, het opzettelijk tegen het gezicht slaan door een
ouder tenlastegelegd en werd een beroep gedaan op het ouderlijk tuchtrecht. In de
rijk gedocumenteerde conclusie van de A-G Van Dorst valt te lezen dat in oudere
rechtspraak het beroep op het recht van kastijding werd beschouwd als een
bewijsverweer, te weten een ontkenning van het opzet dat tot mishandeling vereist
is. Die opvatting is volgens hem verlaten. Thans moet een beroep op het ouderlijk
tuchtrecht worden beschouwd als een kwalificatieverweer: het bewezenverklaarde
opzettelijk slaan etc. levert, indien het binnen de grenzen van het ouderlijk
tuchtrecht valt, geen mishandeling op. Aldus oordeeIde ook Uw Raad in die zaak.
8. Het hof heeft een opvoedkundig karakter aan de handelingen van verdachte
toegekend en heeft om die reden, zo leid ik af uit de motivering, kennelijk
geoordeeld dat ook voor de gevallen waarin het opzettelijk slaan en/of schoppen
etc. van het betreffende kind op zich wel vaststond, van het tenlastegelegde
vrijgesproken. Daarmee is het hof, zoals ook in het middel wordt betoogd,
uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting.
9. Ik heb mijzelf nog wel afgevraagd of niet verdedigbaar is dat het hof de
tenlastelegging aldus heeft gelezen dat daarin tot uitdrukking is gebracht dat
verdachte de hem verweten gedragingen, slaan en/of schoppen en/of (..), op een
zodanige gewelddadige wijze heeft verricht dat dit niet meer binnen het ouderlijk
tuchtrecht valt en dat de vrijspraak niet meer inhoudt dan dat een zodanig
gewelddadig handelen niet bewezen is. Uiteindelijk meen ik dat die uitleg van ’s
hofs overweging niet voor de hand ligt. Of bijv. het geven van een klap binnen het
ouderlijk tuchtrecht valt, is immers niet alleen afhankelijk van de wijze waarop is
geslagen, maar ook van de omstandigheden waaronder de klap is uitgedeeld.
10 Derhalve heeft het hof een te ruime uitleg aan het tenlastegelegde “opzettelijk
tegen de rug, de billen etc. slaan en/of ..” gegeven. Dat maakt dat de vrijspraak
niet onder de bescherming van artikel 430 Sv valt en dat de procureur-generaal
kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep (HR NJ 1961, 417, vaste
rechtspraak).
11. De bestreden uitspraak is om bovengenoemde redenen onjuist en kan niet in
stand blijven. Ik concludeer dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal
vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend gerechtshof teneinde
op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,