ECLI:NL:PHR:2001:AB0907

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/077HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • A.G. Spier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep Chanrek N.V. tegen de erven van erflaatster inzake erfgenamen en betekening

In deze zaak heeft Chanrek N.V. cassatieberoep ingesteld tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, gewezen op 8 januari 1999. Het vonnis betrof een geschil tussen Chanrek, als geïntimeerde, en de overleden erflaatster, die als appellante was aangeduid. De gemachtigde van de erflaatster heeft het Hof geïnformeerd over haar overlijden op 29 juli 1997 en dat hij niet langer kon optreden voor de erfgenamen. Chanrek heeft het Hof verzocht om te verduidelijken wie de erfgenamen zijn van de erflaatster en om de stukken op een bepaalde wijze te verzenden.

De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van Chanrek beoordeeld. Het is van belang dat de erfgenamen daadwerkelijk betrokken zijn bij de procedure, aangezien het anders onwenselijk zou zijn dat de werkelijke erfgenamen geen verweer kunnen voeren. Chanrek moet binnen drie maanden aangeven wie de erfgenamen zijn, anders kan de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaren. De zaak betreft ook de vraag of de betekening aan de erfgenamen voldoet aan de verdragsrechtelijke eisen, met name het Haags Betekeningsverdrag.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat Chanrek moet kiezen voor een bepaalde wijze van verzending van de stukken en dat de erfgenamen geïnformeerd moeten worden over hun recht om verweer te voeren. De vertraging in de procedure wordt betreurd, maar is onvermijdelijk door de complexiteit van de zaak en de eisen van het Verdrag. De Advocaat-Generaal stelt voor dat Chanrek de keuze maakt tussen een snelle, maar mogelijk onzekere weg, of een langzamere, maar zekere weg voor de betekening.

Conclusie

Rek.nr R99/077
(Antillen-zaak)
mr Spier
Zitting 21 april 2000
Conclusie
inzake
Chanrek N.V. (hierna: Chanrek)
tegen
(de erven van) [erflaatster]
Edelhoogachtbaar College,
1. Procesverloop
1. Bij verzoekschrift, ingekomen op 8 april 1999, heeft Chanrek cassatieberoep ingesteld tegen het op 8 januari 1999 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba gewezen vonnis tussen Chanrek, als geïntimeerde, en wijlen [erflaatster], als appellante.
2. De gemachtigde van [erflaatster] heeft het Hof laten weten dat hij niet langer voor [erflaatster] kon optreden, nu zij op 29 juli 1997 was overleden en dat hij niet verder was geïnstrueerd om het geding namens de erven van [erflaatster] voort te zetten. Op verzoek van Chanrek heeft het Hof op 8 januari 1999 vonnis gewezen. Volgens het verzoekschrift heeft het Hof in zijn in cassatie bestreden vonnis [erflaatster] als partij vermeld. In werkelijkheid heeft het Hof van het overlijden melding gemaakt; het spreekt van "wijlen (...)".
2. De procedure in cassatie
3. In het verzoekschrift tot cassatie zijn als (vermoedelijke) erfgenamen van [erflaatster] genoemd: haar echtgenoot, [betrokkene A] en haar zuster, [betrokkene B] (de erfgenamen).(1) Beiden wonen te [woonplaats], Anguilla, British West Indies. Het verzoekschrift wijst kennelijk de pretense erven als verweerders aan.
3. De ontvankelijkheid van Chanrek
4. Het komt mij voor dat van de Hoge Raad niet kan worden gevergd arresten (of beschikkingen) te wijzen tegen verweerders van wie - volgens de partij die een rechterlijke uitspraak bestrijdt - niet vast staat dat zij iets met de zaak van doen hebben. Bovendien zou de hoogst onwenselijke situatie ontstaan dat de werkelijke erfgenamen - indien dat andere personen zijn dan in het verzoekschrift aangegeven - verstoken zouden zijn van de mogelijkheid verweer te voeren.
5. De onder 4 verdedigde opvatting is op het eerste gezicht in strijd met HR 6 februari 1987, NJ 1988, 1 WHH. Het kenmerkende verschil is m.i. daarin gelegen dat in de zaak uit 1987 in feitelijke aanleg zekere N.N. partij was. Dat in zo'n situatie beroep tegen hem kan worden ingesteld is onvermijdelijk. In deze zaak zijn de personen die, volgens Chanrek, erven lijken te zijn geen partij geweest in feitelijke aanleg.
6. Volledigheidshalve zij nog aangestipt dat noch van Hoge Raad noch ook van zijn griffie kan worden gevergd dat onderzoek wordt gedaan naar de vraag wie de erfgenamen zijn van een overledene. Dat geldt voor het gehele Koninkrijk en a fortiori voor andere landen.
7. Het ligt daarom, naar het mij voorkomt, op de weg van Chanrek om aan te geven of de in het verzoekschrift genoemde personen daadwerkelijk erfgenaam zijn. Zij dient zich daarover m.i. binnen uiterlijk drie maanden uit te laten. Bij gebreke daarvan zal m.i. niet-ontvankelijk verklaring moeten volgen, tenzij Uw Raad zou menen dat op basis van het voorliggende rekest verder kan worden geprocedeerd.
4. Voldoet de uitreiking aan de verdragsrechtelijke eisen?
8. Om verdere vertraging te voorkomen ga ik voorts in op de vraag wat moet gebeuren op het stuk van de oproeping. De Griffier van de Hoge Raad heeft op 21 mei 1999 een afschrift van het verzoekschrift per aangetekende post verzonden naar ieder van de pretense erfgenamen. Het exemplaar bestemd voor [betrokkene B] is teruggekomen met het opschrift "unclaimed". Het aangetekende stuk voor [betrokkene A] is niet teruggekomen zodat ik ervan uitga dat dit hem heeft bereikt. De erfgenamen hebben geen verweerschrift ingediend.
9. Het Haags Betekeningsverdrag (hierna: het Verdrag) is door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van toepassing verklaard op Anguilla. In art. 10 aanhef en sub a van het Verdrag is bepaald dat het Verdrag onverlet laat, tenzij de Staat van bestemming verklaart zich daartegen te verzetten, de bevoegdheid gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe te zenden aan zich in het buitenland bevindende personen. Een dergelijke verklaring is niet afgelegd voor Anguilla (zie BRv Verdragen, Betekeningsverdrag, Bijlage I). Toezending per post is derhalve in dit geval in overeenstemming met het Verdrag (vgl. BRv. Verdragen, Betekeningsverdrag, art. 10-11, aant. 4).
10. Aan de vereisten van art. 15 lid 1 van het Verdrag is noch ten aanzien van [betrokkene B] (niet is gebleken dat het stuk aan haar of haar woonplaats is afgegeven) noch ten aanzien van [betrokkene A] (niet is gebleken dat de afgifte tijdig is geschied) voldaan. Ingevolge art. 15 lid 2 van het verdrag en art. 10 Uitvoeringswet kan de rechter in afwijking van het bepaalde in art. 15 lid 1 een beslissing geven ook als geen bewijs hetzij van de betekening of kennisgeving, hetzij van de afgifte is ontvangen, indien aan de daar genoemde voorwaarden a, b en c is voldaan.
11. Aan de voorwaarde onder a (dat het stuk is toegezonden op een in het Verdrag geregelde wijze) is voldaan (zie hiervoor onder 9).
12. Wat betreft voorwaarde b: de termijn moet nog worden vastgesteld door de Rolraadsheer. Omdat inmiddels meer dan zes maanden na de toezending zijn verstreken kan de termijn betrekkelijk kort zijn.
13. Ik kom dan op voorwaarde c. Hier doet zich een probleem voor omdat er nog geen pogingen zijn ondernomen in de daar bedoelde zin. Het feit dat de post aangetekend is verstuurd, is misschien wel een poging om bewijs te verkrijgen maar het lijkt mij geen poging bij de bevoegde autoriteiten om bewijs te verkijgen. Volgens BRv. Verdragen, Betekeningsverdrag, art. 15, aant. 4 bepaalt de rechter zelf wat voldoende is.
14. Het komt mij voor dat in een situatie als de onderhavige, waarin geen enkele poging is ondernomen, zelfs met goede wil niet worden verdedigd dat aan bedoelde voorwaarde c is voldaan.
15. De per post verzonden stukken zijn opgesteld in de Nederlandse taal. Vertaling in de Engelse taal is niet vereist in het kader van art. 10 onder a van het Verdrag. Zij is wel van node wanneer de weg van art. 5 of art. 10 onder b en c wordt gevolgd. Immers is het Verdrag door het Verenigd Koninkrijk van toepassing verklaard op Anguilla onder de verklaring dat de aangewezen autoriteit verlangt dat alle stukken die hem ter betekening of kennisgeving krachtens de bepalingen van het Verdrag worden toegezonden, overeenkomstig art. 5 lid 3 van het Verdrag zijn opgesteld of vertaald in de Engelse taal (zie BRv. Verdragen, Betekeningsverdrag, Bijlage I).
16. De kennelijke strekking van het Verdrag is dat vertaling achterwege kan blijven wanneer de stukken worden verzonden op de wijze als bedoeld in art. 10 onder a. Het ligt voor de hand dat deze bepaling niet terzijde wordt geschoven indien de in art. 15 lid 2 sub c van het Verdrag bedoelde autoriteiten worden ingeschakeld. Bij een andersluidende opvatting zou de praktische, snelle en goedkope weg van art. 10 onder a per saldo worden afgesneden.
17. De oplossing zal moeten worden gevonden in de uitleg van het begrip "bevoegde autoriteiten" als bedoeld in art. 15 lid 2 onder c. Indien en voorzover het gaat om verzending over de post brengt een redelijke uitleg mee dat alsdan met de hoogste autoriteit is bedoeld de autoriteit die zich bezighoudt met de Posterijen. Voor hem is vertaling in het Engels niet nodig; wel zal het verzoek uiteraard in het Engels moeten worden gesteld omdat deze autoriteit het verzoek anders niet kan lezen en er dus geen gevolg aan kan geven.
18. Bij beschikking van 31 mei 1996, NJ 1997, 29 heeft Uw Raad - in overeenstemming met de daaraan voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Strikwerda - geoordeeld dat art. 10 onder a van het Verdrag alleen soelaas biedt als het stuk de verweerder heeft bereikt. De in die beschikking gegeven motivering is stellig klemmend, zij het dan dat in die benadering het bepaalde in art. 15 lid 2 onder c goede zin mist (voor situaties als de onderhavige). Het lijkt niet zinvol om thans een pleidooi te houden voor heroverweging.
19. Ik wijs hier op omdat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de centrale postautoriteit niet in haar missie zal slagen. In het licht van de onder 18 genoemde beschikking zal alsdan alsnog uitreiking via de centrale autoriteit moeten plaatsvinden. Zoals vermeld moeten de stukken daarvoor worden vertaald.
20. Het bovenstaande brengt mee dat een keuze moet worden gemaakt tussen een goedkope en wellicht snelle weg en een dure en trage weg. Wordt de eerste gevolgd, dan bestaat de kans dat later toch nog de dure weg moet worden gevolgd. Ik zou menen dat het aan Chanrek is om een keuze te maken.
5. Wat moet gebeuren met de s.t.
21. Blijkens het dossier heeft mr Grabandt reeds een s.t. genomen. Dat is voorbarig, waarvan mr Grabandt intussen geen enkel verwijt valt te maken omdat de griffie hem had laten weten dat hij deze kon nemen. Zouden verweerders alsnog verweer voeren dan zal daarop geen acht kunnen worden geslagen. De s.t. kan dan opnieuw (op korte termijn) worden genomen nadat het verweer is gevoerd.
22. Wordt geen verweer gevoerd, dan kan wel acht op de s.t. worden geslagen.
6. Ten slotte
23. Het valt te betreuren dat eerst thans de hiervoor gesignaleerde obstakels aan het licht gekomen zijn. Daardoor ontstaat opnieuw vertraging. Dat is onwenselijk maar naar ik vrees onvermijdelijk. De nieuwe vertraging moet worden geschreven op het conto van de (ontwerpers van) het Verdrag dat in een aantal gevallen leidt tot zeer tijdrovende exercities. Het zij zo.
24. Ik kom dan tot de volgende slotsom.
Conclusie
Deze conclusie strekt ertoe dat:
1. Chanrek N.V. wordt verzocht
a. zich binnen drie maanden uit te laten over de vraag wie de erfgenamen zijn van [erflaatster];
b. aan te geven welke wijze van verzending van de stukken (als bedoeld onder 20) haar voorkeur heeft;
2. nadat aan het onder 1 bedoelde verzoek is voldaan, afhankelijk van de keuze van Chanrek:
a. een termijn wordt gesteld als bedoeld onder 12;
b. de Griffier bij de Hoge Raad aan de hoogste autoriteit der Posterijen in Anguilla - bij een in het Engels gestelde brief - zal verzoeken om het inleidend verzoekschrift aan te bieden aan de erfgenamen en om aan de Griffier mee te delen:
* wanneer en aan wie de uitreiking heeft plaatsgevonden,
dan wel,
* indien uitreiking niet mogelijk is gebleken daarvan mededeling te doen .
Opteert Chanrek voor verzending via de centrale autoriteit, dan zal die weg moeten worden gevolgd.
Dat bij de toezending aan verweerders zal moeten worden meegedeeld dat zij, door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad, een verweerschrift kunnen indienen binnen de onder 2a genoemde termijn.
3. op de s.t. van mr Grabandt vooralsnog geen acht kan worden geslagen.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Het verzoekschrift geeft aan dat zij erfgenamen "lijken" te zijn.
Rek.nr R99/077
(Antillen-zaak)
mr Spier
Zitting 21 april 2000
Conclusie
inzake
Chanrek N.V. (hierna: Chanrek)
tegen
(de erven van) [erflaatster]
C O R R I G E N D U M
Op blz. 4 onder 14 is in de derde regel voor "worden" weggevallen: kan.
De passage moet worden gelezen als: niet kan worden verdedigd