1 Prod. 4 bij CvA.
2 Prod. 7 bij CvA.
3 Wet van 8 oktober 1992, Stb. 1992, 593.
4 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 19 januari 2000.
5 Beurskens, Sociaal recht en het bijzonder onderwijs, diss. (1991), blz. 440-441.
6 Zie hieromtrent o.m. Beurskens, o.c., blz. 439-444; Kaastra, Uitbreiding bevoegdheid commissies van beroep, NTOR 1990, blz. 60; Van der Net, Kringenrechtspraak voor leerkrachten bij het bijzonder onderwijs, diss. (1977), blz. 12-15 en 83 en: Commissies van beroep bijzonder onderwijs en burgerlijke rechter, in: Een goede procesorde (1983), blz. 239; Smoor, Commissies van beroep in het bijzonder onderwijs, in: Overheidsrechter gepasseerd (1988), blz. 245.
7 Wet van 4 juni 1905, Stb. 1905, 151. Zie voor uitgebreide beschrijvingen van de historische achtergrond van de commissies van beroep: Beurskens, diss. blz. 433-439; Van der Net, diss., blz. 7-35.
8 Blijkens de memorie van toelichting bij de Wet van 1905, TK 1903-1904, 198, nr. 3, blz. 15. Zie ook Beurskens, o.c., blz. 434-435; Van der Net, diss., blz. 1-3; Smoor, t.a.p., blz. 246.
9 Zie hierover met name de in noot 6 genoemde publicaties van Van der Net.
10 Hand. TK 1904-1905, blz. 1836 l.k..
11 Beurskens, o.c., blz. 435-436; onder verwijzing naar opmerkingen van de kamerleden Troelstra en Bijleveld: Hand. TK 1904-1905, blz. 1831 r.k. resp. blz. 1833 r.k.; zie ook: Van der Net, diss., blz. 17-19.
12 Beurskens, o.c., blz. 438-439.
13 Nota n.a.v. het eindverslag, TK 1990-1991, 21 073, nr. 16, blz. 69-70.
14 Citaat ontleend aan Van der Net, 1988, blz. 242.
15 Van der Net, o.c., blz. 73 en 77.
16 Blz. 77.
17 Blz. 70 en 77.
18 Beurskens, o.c., blz. 441-443.
19 Kaastra, t.a.p., blz. 62.
20 Rb. Utrecht 9 februari 1994, Prg. 1994, 4164.
21 Plaats en functie van de commissies van beroep voor het bijzonder onderwijs. Zie hieromtrent ook: Beurskens, De Hoge Raad en de Commissies van Beroep voor het bijzonder onderwijs, Het doek valt sneller dan verwacht!, NJB 1997, blz. 333-338; Van der Net, Een controversieel arrest van de Hoge Raad en een verstopt advies over de binding van de kringenrechtspraak, School en Wet 1996, blz. 2-6.
22 Rapport, blz. 62-65.
23 Rapport, blz. 31-32.
24 De hierbij behorende voetnoot 55 luidt: "Het woordje 'kan' in de wettelijke bepalingen betreffende het beroep op de commissie van beroep is in dit verband zonder belang: het betekent 'kan het doen of laten', niet: 'kan naar de commissie of naar de burgerlijke rechter'. In deze zin: Kantonrechter Boxmeer, 7-12-1993, JKOCZ 1993, B.17. Anders (en dus minder juist): Rechtbank Amsterdam, 11-4-1990, JKOCZ 1990, C.3."
25 De hierbij behorende voetnoot 56 luidt: "De jurisprudentie van de burgerlijke rechter is niet eensluidend op dit punt (...)."
26 Rapport, blz. 51-53.
27 HR 31 mei 1996, NJ 1996, 693. In de conclusie van de A-G Vranken voor het arrest wordt het zojuist besproken advies overigens niet vermeld. Waarschijnlijk was het op het moment waarop de conclusie werd genomen nog niet uitgebracht of was althans het bestaan daarvan nog niet bekend geworden.
28 Wet van 2 juli 1981, Stb. 1981, 468. De Wet op het basisonderwijs heeft inmiddels omvangrijke wijzigingen ondergaan en is in art. 117 omgedoopt in Wet op het primair onderwijs (wet van 1 augustus 1998, Stb. 1998, 228 en 495). Art. 40 WBO is in laatstgenoemde wet hernummerd tot art. 60 en slechts in zoverre gewijzigd, dat het aantal besluiten waartegen door het personeel beroep kan worden ingesteld bij de commissie van beroep is uitgebreid.
29 Voorlopig Verslag en MvA, TK 1979-1980, 14428, nr. 11 en 12, blz. 54 resp. 50-51.
30 MvA, TK 1981-1982, 16811, nr. 7, blz. 32.
31 Beurskens, t.a.p. (1997), blz. 333-338.
32 De commisies van beroep voor het bijzonder onderwijs, NJB 1997, blz. 772.
33 Een controversieel arrest van de Hoge Raad en een verstopt advies over de binding van de kringenrechtspraak, School en wet, oktober 1996, blz. 2-6.
34 Bedoeld wordt kennelijk: ondubbelzinnige, hetgeen een minder zware eis is.
35 De Hoge Raad en de Commissies van Beroep, vervolgadvies van januari 1998. Ik ontving een exemplaar van dit advies door tussenkomst van prof. Van der Heijden. In antwoord op vragen van de kamerleden Pastoors en Cornielje heeft minister Ritzen op 20 maart 1997 medegedeeld (Aanhangsel van de Handelingen, TK 1996-1997, blz. 1823-1824) dat dit advies zal worden betrokken in een beleidsreactie op het arrest. Bij navraag bleek het Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschappen niet te weten of de minister deze beleidsreactie inmiddels heeft gegeven.
36 Tweede rapport, blz. 24.
37 Tweede rapport, blz. 37-38.
38 Zie noot 37.
39 Beurskens, o.c., blz. 478-480; Kaastra, t.a.p., blz. 70-71 en Van der Net in zijn diss., blz. 23-25 alsmede in: De commissies van beroep bijzonder onderwijs door de jaren '70 naar de jaren '80, TvO 1980, blz. 175 en in: De herbevestiging van de kringenrechtspraak in het bijzonder onderwijs, School en Wet 1987, blz. 152.
40 Zie ook Bax in: Koekoek, de Grondwet, 3e druk (2000), blz. 215 en 524; C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel recht, 4e druk (2001), blz. 254-255 en De Grondwetsherzieningen, 1983 en 1987 (1987), blz. 307-313; Van der Pot/Donner, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, 14e druk (2001), blz. 680-681.
41 Akkermans, Het 'ius de non evocando', ofwel art. 17 Gw, in: Overheidsrechter gepasseerd, Conflictbeslechting buiten de overheidsrechter om (1988), blz. 366.
42 Zie ook: HR 24 september 1964, NJ 1965, 359; HR 27 oktober 1967; NJ 1968, 3; HR 1 juli 1993, NJ 1994, 461; Hardenberg, Rechter, arbiter en rechtsmacht, RM Themis 1996, blz. 327-337; Jacobs, ADR en consument, diss. (1998), blz. 360-362; C.A.J.M. Kortmann, o.c. (2001), blz. 442-443 en o.c. (1987), blz. 111-112; Van der Pot/Donner, o.c., blz. 364; Sanders, Arbitrage en Artikel 17 Grondwet, RM Themis 1995, blz. 241-243 en De opmars van ADR in rechtsvergelijkend perspectief, TCR 1995, blz. 45-49.
43 HR 8 juni 1951, NJ 1952, 144; Van der Heijden, Een eerlijk proces in het sociaal recht?, diss. (1984), blz. 145-148; Losbl. Arbeidsovereenkomst (Olbers), Wet AVV art. 2 aant. 30; Van der Pot/Donner, o.c., blz. 364.
44 Uit het onder 2.12 aangehaalde eerste advies van De Leede, Van der Heijden en Beurskens (1996), blz. 16-20, blijkt overigens dat in december 1994 binnen het bijzonder onderwijs 19 commissies van beroep functioneerden. Het aantal zaken dat door deze commissie per jaar werd afgedaan beliep in 1990: 547; in 1991: 640; in 1992: 587 en in 1993: 611.
45 Zo ook de onder 2.14 aangehaalde noot van Stein.
46 Zie ook Van der Net, diss., blz. 21 en 69 nt. 47. Deze schrijver voelt weinig voor kringenrechtspraak in vorm van een "extraatje aan rechtsbescherming voor de bijzondere leerkrachten, om overigens de gewone rechter normaal competent en volledig toot oordelen bevoegd te achten" en is van mening dat het "overweging [verdient] de kringenrechtspraak een duidelijke grondwettelijke basis te verschaffen".
47 Zie hieromtrent nader de in aansluiting op de Contourennota modernisering rechterlijke organisatie opgestelde beleidsbrief ADR van de Minister en Staatssecretaris van Justitie en het verslag van het door laatstgenoemden met de vaste Kamercommissie voor Justitie over deze brief gevoerde overleg (TK 1999-2000, 26 352, nr. 19 resp. 22).
48 Dit beginsel wordt overigens niet als recht door het EVRM gewaarborgd: HR 24 april 1992, NJ 1992, 672 (PAS) en HR 18 november 1992, NJ 1993, 174. Een principiële beschouwing over dit beginsel is gegeven door A-G Vranken in diens conclusie voor HR 16 april 1993, NJ 1993, 654, nrs. 14-24.
49 HR 16 april 1993, NJ 1993, 654 (m.nt. HER onder nr. 655). Zie voorts HR 27 januari 1995, NJ 1995, 530 (HER) en HR 5 januari 1996, NJ 1996, 597 (HER).
50 Zie ook rov. 3.4.2 van HR 19 februari 1999, NJ 1999, 428 en rov. 3.3 van HR 27 oktober 2000, RvdW 2000, 210.