ECLI:NL:PHR:2001:AB2792
Parket bij de Hoge Raad
- A.S. Hartkamp
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en instemming met ontslag in een familiebedrijf
In deze zaak gaat het om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [eiseres] met Kotrac Milieu B.V. [Eiseres] was in dienst als PR-functionaris en haar arbeidsovereenkomst werd voorwaardelijk ontbonden door de kantonrechter te Rotterdam per 1 mei 1996. De kantonrechter oordeelde dat er geen werkzaamheden beschikbaar waren voor [eiseres] en dat de relatie tussen haar en Kotrac problematisch was door conflicten met haar echtgenoot, die directeur was van Kotrac. De arbeidsovereenkomst werd als ontbonden beschouwd, maar [eiseres] stelde dat deze voortduurde tot 1 mei 1996 en vorderde loon over de periode van 1 september 1994 tot 1 mei 1996.
De kantonrechter oordeelde in 1998 dat Kotrac niet had bewezen dat de arbeidsovereenkomst in onderling overleg was beëindigd. Dit oordeel werd door de rechtbank in hoger beroep vernietigd, waarbij werd geoordeeld dat [eiseres] zich bij het ontslag had neergelegd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de gedragingen van [eiseres] na de vergadering waarin haar ontslag werd meegedeeld, en concludeerde dat zij instemde met de beëindiging van haar dienstverband. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de instemming van [eiseres] met het ontslag duidelijk en ondubbelzinnig was, mede gezien de bijzondere omstandigheden van het familiebedrijf en de financiële problemen.
De zaak benadrukt de juridische vereisten voor instemming met ontslag en de rol van gedragingen in de beoordeling van dergelijke instemming. De Hoge Raad bevestigde dat de werkgever de bewijslast draagt voor de instemming van de werknemer met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, en dat deze instemming niet te snel mag worden aangenomen. De uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van ontslag in situaties waar persoonlijke en zakelijke relaties door elkaar lopen, zoals in familiebedrijven.