A-G
1 Belastingblad 2000, blz. 224 e.v.
2 Mijn noot: bedoeld is de Waterschapswet; hierna ook: Wsw
3 Belastingblad 2000, blz. 510 e.v.; zie ook nog Hof 's-Hertogenbosch 31 maart 2000, nr. 00/129, Belastingblad 2000, blz. 511 e.v.
4 A prima vista zou ik zeggen dat het beroep in cassatie in deze beide zaken een dag te laat is ingediend.
5 Belastingblad 2000, blz. 231 e.v.
6 Tot 1 juli 1996: het persoonsregister van de gemeente.
7 Stelling 5 bij zijn dissertatie Waterschapslasten, verdedigd op 15 december 1999.
8 Met noot Van Leijenhorst; ook gepubliceerd in Belastingblad 1996/436 m.n. P. de Bruin.
9 Met noot Snoijink; ook gepubliceerd in Belastingblad 1999/301 m.n. P. de Bruin.
10 Mr. van Gelderen was zo vriendelijk mij een elektronische versie van zijn proefschrift ter beschikking te stellen. Dat is handig voor het zoeken en voor het citeren.
11 Memorie van toelichting inzake de Wsw (MvT Wsw), Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 995, nr. 3, blz. 19-20; vgl. J.J.I. Verburg (red.), de Waterschapswet - een artikelsgewijs commentaar, 1995 (hierna: Commentaar), blz. 20.
12 M.: Het woord gebied heeft hier uiteraard een andere betekenis dan "waterschapsgebied".
13 Memorie van antwoord inzake de Wsw (MvA Wsw), Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 19 995, nr. 6, blz. 15.
14 MvA Wsw, blz. 16.
15 MvT Wsw, blz. 20.
16 Nota naar aanleiding van het eindverslag inzake de Wsw (Nota eindverslag Wsw), Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 19 995, nr. 13, blz. 15.
17 MvA Wsw, blz. 16. (...).
18 Verslag van een schriftelijk overleg inzake de Wsw, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 19 995, nr. 20, blz. 6-7.
19 Vgl. Commentaar, blz. 20-21.
20 Zie HR 7 mei 1957, AB 1957, blz. 785.
Vgl. Schepel, blz. 9 e.v.; Schilthuis, blz. 36-48; MvA Wsw, blz. 16; Commentaar, blz. 23-24.
21 Commentaar, blz. 24.
22 Zie MvA Wsw, blz. 20; Nota Eindverslag Wsw, blz. 32-33. Vgl. Winsemius/Hubée, blz. 288-289; Schilthuis, blz. 97-98; Commentaar, blz. 24. (...).
23 Vgl. Schilthuis, blz. 274-275.
24 Vgl. MvT Wsw, blz. 22-24; Schilthuis, blz. 154; Commentaar, blz. 255.
25 Vgl. HR 5 april 1995, BNB 1995/179, m.nt. G.J. van Leijenhorst; Nota ministerieel toezicht, blz. 34.
26 Vgl. KB 7 mei 1976, AB 1977, 45.
27 MvT Wsw, blz. 20; MvA Wsw, blz. 16.
Vgl. HR 1 juli 1988, met conclusie van A-G Moltmaker, BNB 1988/293, m.nt. H.J. Hofstra (Waterlanden II); ABRvS 12 januari 1999, AB 1999, 127, en 21 januari 1999, AB 1999, 175, beide m.nt. A. van Hall.
28 Nota eindverslag Wsw, blz. 15; vgl. Nota ministerieel toezicht, blz. 36.
29 Verslag schriftelijk overleg Wsw, blz. 6-7; vgl. brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat, Tweede Kamer 1989-1990, 19 995, nr. 16.
30 Aldus Van den Berg/Van Hall, blz. 82.
31 Vgl. Nota ministerieel toezicht, blz. 36.
32 MvA Wsw, blz. 16. Vgl. S.J. Fockema Andreae, hoofdlijnen van waterschapsrecht, 1970, blz. 88-89; Van den Berg/Van Hall, blz. 82.
33 Vgl. Nota ministerieel toezicht, blz. 36.
34 Zie nader punt 5 van de conclusie van A-G Loeb in BNB 1996/288c*.
35 De discrepanties zijn i.c. niet belang. Vgl. t.a.v. de ingezetenen punt 9 van de conclusie van A-G Loeb in BNB 1996/288c*.
36 Vgl. punt 5.2. van mijn conclusie voor BNB 1984/259*; Commentaar, blz. 20.
37 MvT Wsw, blz. 22-23.
38 MvT Wsw, blz. 24.
39 Nota eindverslag Wsw, blz. 17. Vgl. par. 4 van de conclusie van A-G Loeb voor HR 26 juni 1996, BNB 1996/288c*, m.nt. G.J. van Leijenhorst.
40 Vgl. A. van Gijn, De algemeene beginselen voor de heffing van belastingen, Geschriften van de Vereeniging voor Belastingwetenschap, nr. 8, 1929, blz. 55-56.
41 Vgl. P.C.E. van Wijmen, Recht, belang en rechtsbescherming, 1981, blz. 122, alsmede de punten 2.2.1. en 2.2.3. van mijn conclusie voor HR 22 juli 1997, BNB 1997/328c*, m.nt. Van Leijenhorst.
42 MvA Wsw, blz. 25.
43 Vgl. Nota eindverslag Wsw, blz. 22-23; Van Wijmen, a.w. blz. 201.
44 Zie Verslag van een schriftelijk overleg inzake de Wsw, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 19 995, nr. 20, blz. 10.
45 Zie MvT Wsw, blz. 23.
46 MvA Wsw, blz. 57-58.
47 Zie Nota eindverslag Wsw, blz. 9, 12.
48 Mijn noot: in de originele tekst ontbreekt de vindplaats; ik vond het citaat in de Nota eindverslag Wsw, blz. 11.
49 Zie Commissie waterschapsbestuur (UvW), 'het bestuur van het waterschap', 1979, blz. 7, 9.
50 Zie Commissie waterschapsbestuur (UvW), 'het bestuur van het waterschap', 1979, blz. 13-14.
51 Commissie waterschapsbestuur (UvW), 'het bestuur van het waterschap', 1979, blz. 18.
52 Rapport 'de financiën van het waterschap', blz. 23.
53 Rapport 'de financiën van het waterschap', blz. 35-36.
54 Mijn noot: in het boek staat hier: ontkend, maar in de MvA staat: miskend.
55 MvA Wsw, blz. 57-58.
56 Voorlopig verslag Wsw, Tweede Kamer 1987-1988, 19 995, nr. 5, blz. 46.
Vgl. J.T. van den Berg, blz. 134-135, alsmede - wat betreft de 'principiële inbreuk' - blz. 138.
57 MvA Wsw, blz. 63.
58 MvT Wsw, blz. 25.
59 MvT Wsw, blz. 33.
60 MvT Wsw, blz. 24.
61 MvT Wsw, blz. 24-25.
62 MvA Wsw, blz. 58.
63 MvA Wsw, blz. 57-58; vgl. daarentegen MvT Wsw, blz. 25, waar het ingezetenenbelang nog werd vereenzelvigd met het belang van het woongebouwd.
64 Mitsdien is '[ingezetenen-]belang bij de algemene taken van het waterschap' (aldus Hof 's-Gravenhage 2 december 1998, Bbl. 1999, blz. 257) principieel onmogelijk.
65 Vgl. A-G Moltmaker, conclusie voor HR 11 juli 1984, BNB 1984/259, m.nt. H.J. Hofstra. (...).
66 Zie A. van Hall, Tijdschrift voor openbaar bestuur 1988, blz. 450 (...).
Vgl. KB 13 augustus 1957, AB 1957, blz. 34 (Delftse Kerkraam; zie § 3.1.2.2.); W.J.N.M. Snoijink, nt. BNB 1999/179.
67 MvT Wsw, blz. 24.
68 Nota eindverslag Wsw, blz. 9, 12.
69 Nota eindverslag Wsw, blz. 11; vgl. blz. 8-9.
70 Vgl. MvA Wsw, blz. 3.
71 Nota eindverslag Wsw, blz. 11.
72 Vgl. A-G Moltmaker, conclusie voor HR 17 maart 1999, BNB 1999/179, m.nt. W.J.N.M. Snoijink.
73 Zie bijvoorbeeld: J.T. van der Wal, in: Waterstaatswetgeving, blz. 269-270; Financieringsstructuur integraal waterbeheer, blz. 52-53; J.J.I. Verburg, Wb 1993, blz. 3 e.v.
74 Vgl. MvA Wsw, blz. 57.
75 Vgl. HR 11 juli 1984, met conclusie van A-G Moltmaker, BNB 1984/259, m.nt. H.J. Hofstra (Waterlanden I).
76 Vgl. Nota ministerieel toezicht, blz. 38, 65; A-G Moltmaker, conclusie voor HR 17 maart 1999, BNB 1999/179, m.nt. W.J.N.M. Snoijink.
77 Zie E.I. van den Bos-Boomsma/H.J.M. Havekes/W.G.M. Heldens, Wb 1993, blz. 807; notitie 'Ingezetenenbelang en gebiedsomschrijving' (rondzendbrief UvW 29 september 1993, nr. U 7990 AJBZ/EK, Bbl. 1993, blz. 690 e.v.); Commentaar, blz. 70-71. Vgl. W.J.N.M. Snoijink, nt. BNB 1999/179.
(...).
78 Zie HR 17 maart 1999, met conclusie van A-G Moltmaker, BNB 1999/179, m.nt. W.J.N.M. Snoijink:
"[De redengeving in de MvA Wsw, blz. 57-58, voor de huidige ingezetenenomslag] in aanmerking genomen bestaat er geen grond [om] artikel 116, aanhef en letter d, [Wsw] aldus uit te leggen dat een ingezetene slechts dan in de heffing van de ingezetenenomslag kan worden betrokken indien de bij hem in gebruik zijnde woonruimte een specifiek belang heeft bij de taakuitoefening van het waterschap. De wetgever heeft nu eenmaal het algemene belang dat iedere ingezetene van het waterschap heeft bij 'wonen-werken-leven' binnen het gebied waar het waterschap zijn taken uitoefent, voldoende grond geacht voor de ingezetenenomslag."
De aangehaalde redengeving (...) zegt hoegenaamd niets over het verband tussen waterschapstaak en belanghebbend gebied. De - kennelijk als dragend bedoelde - overweging betreffende 'het algemene belang dat iedere ingezetene van het waterschap heeft bij "wonen-werken-leven" binnen het gebied waar het waterschap zijn taken uitoefent' gaat dan ook volkomen voorbij aan de ter zake dienende vraag óf het waterschap in het betreffende gebied überhaupt wel taken kon hebben. Vgl. hierbij J.E.A.M. van Dijck, nt. BNB 1987/289.
79 Vgl. Hof Arnhem 16 oktober 1996, Bbl. 1996, blz. 837, m.nt. P. de Bruin (waterschapstaak word niet buitendijks verricht, dus aldaar ook geen 'ingezetenen').
80 Aldus art. 118, lid 3, onderdeel b, Wsw, dat ingaande 1 januari 2000 dient ter vastlegging van HR 26 juni 1996, met conclusie van A-G Loeb, BNB 1996/288, m.nt. G.J. van Leijenhorst (zie MvT Wijzigingswet, blz. 13).
81 Ingaande 1 januari 2000: art. 118, lid 3, onderdeel a, laatste zinsnede.
82 Anders Van den Berg/Van Hall, blz. 93: 'De ingezetenenomslag is een subjectieve of persoonlijke belasting'. Deze kwalificatie strookt in ieder geval niet met de wettelijke regeling; (...).
83 MvT Wsw, blz. 24.
84 Vgl. het voorbeeld van J.T. van der Wal, in: Water-staatswetgeving, blz. 270, van 'de extra zorg en kosten die zijn besteed om een noodzakelijke duinverzwaring goed in het landschap te doen passen.'
85 Anders Sneep, blz. 45 en 46, omdat de waterkeringszorg in de eerste plaats zou dienen 'voor de fysieke bescherming van mens en dier, van have en goed (gemeenschapsbelangen).' (...).
86 Vgl. A. van Hall, Tijdschrift voor openbaar bestuur 1988, blz. 450.
87 In tegengestelde zin: notitie 'Ingezetenenbelang en gebiedsomschrijving' (rondzendbrief UvW 29 september 1993, nr. U 7990 AJBZ/EK, Bbl. 1993, blz. 690 e.v.); Commentaar, blz. 70.
88 Nota eindverslag Wsw, blz. 10-11.
89 Sneep, blz. 41, spreekt in een soortgelijke context van 'tegengestelde of divergente belangen'.
90 Zie W. van Dieren (red.), De natuur telt ook mee - Naar een duurzaam nationaal inkomen, 1995.
91 J.M.A.M. Mouwen, in: Waterschapspeilingen, blz. 168, drukt dit als volgt uit (zij het zonder de consequenties te trekken):
"Bij de inwonersomslag is het conditioneringsbelang (...) gebonden aan de leefruimte en het leefmilieu. Deze bevinden zich als het ware boven de bodem en het conditioneringsbelang verwijdert zich dan ook van de concrete objecten van onroerend goed. Dit brengt met zich mee dat het inwonersbelang een minder grijpbare betekenis heeft dan het belang van de eigenaren en gebruikers van onroerend goed en dat de grondslag van de inwonersomslag moeilijker zal zijn te hanteren dan die van de omslag van het onroerend goed."
92 Zie HR 26 juni 1996, met conclusie van A-G Loeb, BNB 1996/288, m.nt. G.J. van Leijenhorst; vgl. HR 2 januari 1975, met conclusie van A-G Van Soest, BNB 1975/53, m.nt. H.J. Hofstra.
93 Volgens J.M.A.M. Mouwen, in: Waterschapspeilingen, blz. 167, 'het meest imposante en belangrijke resultaat van de beleidsontwikkelingen gedurende de afgelopen tien jaar'.
94 Anders: L.G.M. Stevens, HWs 1997, blz. 18, en in: Grapperhausbundel, 1999, blz. 349: 'Principieel valt er weinig tegen een ingezetenenheffing in te brengen. Als het genoten profijt als ingezetene (het subjectbelang) bepalend is voor de verdeling van de belastingdruk dient men als consequentie te aanvaarden dat deze heffing het karakter heeft van een soort koppengeld.'
95 Vgl. rapport 'de financiën van het waterschap', blz. 30; rapport inzake de kostentoedeling, blz. 25.
96 Volgens Tekst & commentaar Wsw, art. 119, aant. 3; Commentaar, blz. 274.
97 Vgl. rapport 'de financiën van het waterschap', blz. 23-24; rapport inzake de kostentoedeling, blz. 25.
98 Rapport 'de financiën van het waterschap', blz. 31.
99 Rapport inzake de kostentoedeling, blz. 30.
100 Vgl. A-G Moltmaker, conclusie voor HR 17 maart 1999, BNB 1999/179, m.nt. W.J.N.M. Snoijink.
101 Rapport inzake de kostentoedeling, blz. 30.
102 Rapport 'de financiën van het waterschap', blz. 30; rapport inzake de kostentoedeling, blz. 31.
103 Rapport 'de financiën van het waterschap', blz. 30;
104 Rapport inzake de kostentoedeling, blz. 31-32.
105 Rapport 'de financiën van het waterschap', blz. 31-33.
106 Rapport inzake de kostentoedeling, blz. 32-33.
107 Rapport inzake de kostentoedeling, blz. 33-34.
108 Vgl. A-G Moltmaker, conclusie voor HR 17 maart 1999, BNB 1999/179, m.nt. W.J.N.M. Snoijink.
109 Vgl. Nota ministerieel toezicht, blz. 71.
110 Vgl. HR 26 juni 1996, met conclusie van A-G Loeb, BNB 1996/288, m.nt. G.J. van Leijenhorst; Hoofdzaken milieuheffingen, blz. 171.
111 Vgl. Hofstra, Inleiding, blz. 279; zie voor een gelijksoortige constructie HR 2 januari 1975, met conclusie van A-G Van Soest, BNB 1975/53, m.nt. H.J. Hofstra.
112 Vgl. Commentaar, blz. 25; rapport inzake de omslagklassen, blz. 21; Van den Berg/Van Hall, blz. 125.
Vermoedelijk hetzelfde bedoelt Nota ministerieel toezicht, blz. 73 ('Om het verschil in (aard van het) belang tot de andere categorieën tot uitdrukking te brengen heeft de wetgever het aandeel van de ingezetenen gemaximeerd op een vast bedrag per woonruimte'); anders is deze opmerking niet te begrijpen.
113 Dus ook niet door middel van dubbele taakgebieden voor dezelfde taak; zie Nota ministerieel toezicht, blz. 39.
114 Vgl. Commentaar, blz. 270; Nota ministerieel toezicht, blz. 37-38.
115 Vgl. HR 11 december 1991, BNB 1992/67, m.nt. G.J. van Leijenhorst (Merenwijk II).
116 Zie bij voorbeeld KB 6 februari 1976, AB 1976, 173.
117 Vgl. KB 15 juni 1929, AB 1929, blz. 333; ARRvS 10 oktober 1990, AB 1991, 330, m.nt. J.J.I. Verburg; HR 22 februari 1989, met conclusie van A-G Moltmaker, BNB 1989/215, m.nt. J.P. Scheltens (Merenwijk I); HR 5 april 1995, BNB 1995/179, m.nt. G.J. van Leijenhorst; rapport inzake de omslagklassen, blz. 25; Nota ministerieel toezicht, blz. 38-39.
Kennelijk anders: HR 1 maart 1995, met conclusie van A-G Moltmaker, BNB 1995/133, m.nt. G.J. van Leijenhorst (Oost-Veluwe III); A-G Moltmaker, conclusie (nt. 52) voor HR 22 juli 1997, BNB 1997/328, m.nt. G.J. van Leijenhorst.
118 Vgl. Nota ministerieel toezicht, blz. 37-38; Evaluatie Waterschapswet, blz. 18-19 (met goedbedoelde, maar overbodige voorstellen tot wettelijke regeling).
119 Vgl. HR 11 juli 1984, met conclusie van A-G Moltmaker, BNB 1984/259, m.nt. H.J. Hofstra.
120MvT Wsw, blz. 81.
121MvT Wsw, blz. 83.
122MvA, blz. 56; vgl. de staatssecretaris van VROM in antwoord op Kamervragen, ad 1, Vakstudie Waterschapswet, art. 116, aant. 7.
123Voorlopig verslag, Tweede Kamer 1987-1988, 19 995, nr. 6, blz. 46.
124MvA Wsw, blz. 57/58.
125Tweede Kamer 1988-1989, 19 995, nr. 7.
126Tweede Kamer 1988-1989, 19 995, nr. 9.
127T.a.p., blz. 5.
128T.a.p., blz. 6.
129(Eerste) nota van wijziging, blz. 6; vgl. MvA Wsw, blz. 62.
130Handelingen Tweede Kamer 14 december 1990, blz. 23-1315/1316; vgl. MvA Wsw Eerste Kamer, 1990-1991, 19 995, nr. 95b, blz. 9; Handelingen Eerste Kamer 4 juni 1991, blz. 31-1201, mk/rk; en de staatssecretaris van VROM en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, beiden in antwoord op Kamervragen, Vakstudie Waterschapswet, art. 116, aant. 7.
131Tweede Kamer 1989-1990, 19 995, nr. 14.
132Amendement-J.T. van den Berg c.s., Tweede Kamer 1990-1991, 19 995, nr. 37, overgenomen door de regering (Handelingen Tweede Kamer 14 november 1990, blz. 23-1312, mk.).
133Vgl. art. 2.9 Wetsvoorstel.
134Vgl. art. 2.10 Wetsvoorstel.
135Nota naar aanleiding van het eindverslag, Tweede Kamer 1989-1990, 19 995, nr. 13, blz. 36.
136Tweede Kamer 1990-1991, 19 995, nr. 50; zie ook nr. 45; aangenomen (Stemmingen Tweede Kamer 20 november 1990, blz. 25-1441) zonder bezwaar van de regering (Handelingen Tweede Kamer 14 november 1990, blz. 23-1313, mk/rk; blz. 23-1328, rk).
137Handelingen Tweede Kamer 13 november 1990, blz. 22-1245, lk.
138Hiermee is kennelijk bedoeld een aan de hand van de feitelijke omstandigheden als zodanig aan te wijzen mede-bewoner, c.q. `gebruiker' van de woonruimte. Vgl. A. van der Hoogt/
P.J..J. Oosterling/J. Schuurman, Heffingen verontreiniging oppervlaktewateren, in: Hoofdzaken milieuheffingen, 1995, par. 4.5.2.5.; art. 4, lid 4, Modelverordening verontreinigingsheffing 1986.
139MvA, Eerste Kamer 1990-1991, 19 995, nr. 95b, blz. 8.
140Vgl. de kritiek van A. van Hall, TvO 1988, blz. 448-452.
141Vgl. HR 29 september 1995, RvdW 1995, 191, blz. 1129, r.o. 3.5.
142Vgl. HR 11 juli 1984, na conclusie van wnd. A-G Moltmaker, BNB 1984/259, m.nt. H.J. Hofstra.
143Volgens de toelichting op de Modelverordening omslagen (Vakstudie Wsw, VII, art. 15, aant. 4) is het ingezetenenbelang `immaterieel'.
144(...). Vgl. J.T. van den Berg/A. van Hall, Waterstaats- en waterschapswet, 1995, blz. 116; M.A.W.R. van Rossum, Belastingplicht voor de ingezetenenomslag, Het Waterschap 1994, blz. 646.
145Vgl. P. Meyjes/J. van Soest/J.W. van den Berge, Fiscaal procesrecht, 1984, blz. 107/108.
146Hierna hecht ik de betekenis die Hofstra, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, 1992, blz. 278/280, geeft aan de termen `belastbaar feit' (de relatie tussen het subject en bepaalde objectieve verschijnselen, die de belastingschuld doet ontstaan), `voorwerp van de belasting' (het objectieve verschijnsel dat door de belasting wordt getroffen) en `maatstaf van heffing' (de grondslag, waarop het tarief moet worden toegepast). Deze worden ook door de wet gebruikt (vgl. art. 111 Wsw; art. 217 Gemeentewet). Zie Vakstudie Wsw, art. 111, aant. 16, en Van den Bos-Boomsma/Castelijns, a.w., blz. 228/9, over de spraakverwarring op dit gebied.
147Een reden voor het doen vervallen van dit lidwoord bij de derde nota van wijziging (zie hiervoor onder 7.3) is niet gegeven. Ik hecht daar dan ook geen betekenis aan (...).
148In andere zin de Werkgroep UvW, Heffing en invordering van de ingezetenenomslag, blz. 20, rk., die de inschrijving als heffingsobject centraal stelt.
149Vgl. het door Hofstra, a.w., blz. 279, aangehaalde voorbeeld van de hondenbelasting: het voorwerp is de hond, het belastbare feit is het houden van de hond.
Van den Bos-Boomsma/Castelijns, in: J.J.I. Verburg (red.), De Waterschapswet, een artikelsgewijs commentaar, 1995 (nader: Commentaar), blz. 263, menen dat een object kan ontbreken, omdat `het ingezetenenbelang subjectief is'.
150Van Rossum, t.a.p., blz. 645, meent dat `het hebben van werkelijke woonplaats' het belastbare feit is; idem Van den Bos-Boomsma/Castelijns, a.w., blz. 287. Volgens de toelichting op de Modelverordening omslagen (Vakstudie Wsw, VII, art. 15, aant. 4) is het belastbare feit `het blijkens het persoonsregister van de gemeente hebben van woonplaats in het gebied van het waterschap en het aldaar hebben van woonruimte'.
151Vgl. Hofstra, a.w., blz. 270/271.
152Van den Bos-Boomsma/Castelijns, a.w., blz. 287, J.A. Monsma, in: Provincie-, Gemeente- en Waterschapswet, Tekst & Commentaar, 1994, art. 121 Wsw, aant. 1, en de toelichting op de Modelverordening omslagen, t.a.p., ontkennen dat de Wsw voor de ingezetenenomslag een maatstaf van heffing bevat.
Volgens Van Rossum, t.a.p., blz. 646, dient art. 121 Wsw om het aantal woonruimten vast te stellen nadat het aantal omslagplichtige ingezetenen bekend is, zodat het tarief berekend kan worden. Kennelijk ziet hij het `huishouden' als heffingsmaatstaf, `waarbij huishouden kan staan voor individuele ingezetene of voor een meerpersoonshuishouden'.
Dat roept de zgn. Tweeverdienerswetgeving in herinnering; vgl. art. 56, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst van 1984 tot 1990); HR 7 februari 1990, na conclusie van A-G Moltmaker, BNB 1990/149, m.nt. J. Brunt.
153Vgl. Van den Bos-Boomsma/Castelijns, t.a.p.
154Vgl. HR 2 januari 1975, na conclusie van A-G Van Soest, BNB 1975/53, m.nt. H.J. Hofstra.
Volgens Van den Bos-Boomsma/Castelijns, a.w., blz. 229, leidt art. 121 Wsw er toe dat de heffingsmaatstaf opgaat in het tarief.
155Anders Van Rossum, t.a.p., blz. 646: `De ingezetenenomslag (...) wordt geheven wegens `het zijn van ingezetene', hetgeen een puur persoonlijk kenmerk is.'
Vgl. Hofstra, Inleiding, blz. 90/91; 93/94; 287 (noot 149). Zie over de als hoofd- of koppengeld te beschouwen zgn. `poll tax' in Groot-Brittanië H.E.G.D. Dunsbergen, Bbl. 1990, blz. 465 en 469; M.J. Smid, FED 1990/624.
156 Anders: Hof 's-Gravenhage 28 december 1998, Bbl. 1999, blz. 414, ten aanzien van een indelingsbeslissing omdat daartegen afzonderlijk beroep open zou staan. Deze aanname is echter onjuist; zie hierna, alsmede § 4.2.3.1.
157 Vgl. P. Meyjes/J. van Soest/J.W. van den Berge/J.H. van Gelderen, Fiscaal procesrecht, 1997, blz. 45, 70, 77-78.
158 Nota eindverslag Wsw, blz. 50.
159 Voorts werden hierbij ingeroepen: HR 11 juli 1984, met conclusie van A-G Moltmaker, BNB 1984/259, m.nt. H.J. Hofstra (Waterlanden I); HR 8 april 1987, met conclusie van A-G Moltmaker, BNB 1987/177, m.nt. G.J. van Leijenhorst, Bbl. 1987, blz. 342, m.nt. J.G.E. Gieskes (rioolrecht Kockengen).
160 Conclusie voor HR 22 juli 1997, BNB 1997/328, m.nt. G.J. van Leijenhorst.
161 Een (onverklaarbare) uitzondering was aan de orde in ABRvS 12 juni 1998, Bbl. 1998, blz. 773, m.nt. P. de Bruin.
162 Vgl. Commentaar, blz. 356; Van den Berg/Van Hall, blz. 124. Hof 's-Gravenhage 28 december 1998, Bbl. 1999, blz. 414, zag deze beperking kennelijk over het hoofd.
163 Vgl. A-G Moltmaker, conclusie bij HR 22 juli 1997, BNB 1998/18, m.nt. G.J. van Leijenhorst.
164 Vgl. Schilthuis, blz. 460 e.v., over soortgelijke beroepsregelingen krachtens art. 19 Wtsw.
165 Toelichting amendement J.T. van den Berg, Tweede Kamer 1990-1991, 19 995, nr. 34.
166 Commentaar, blz. 49-50, betwijfelt dat op grond van het belang van het betrokken waterschap; Evaluatie Waterschapswet, blz. 13, stelt onverbloemd het waterschapsprimaat. Men miskent blijkbaar dat het waterschapsbelang niet vanzelfsprekend ook het belang van anderen is, of het nu om individuen gaat of niet. Vgl. Vz. ABRvS 28 december 1995, AB 1996, 184, m.nt. A. van Hall; ABRvS 13 februari 1997, AB 1997, 148, m.nt. A. van Hall; Nota ministerieel toezicht, blz. 25.
167 Vgl. ABRvS 22 augustus 1996, AB 1996, 400, m.nt. A. van Hall; Nota ministerieel toezicht, blz. 27.
168 Dat geldt ook indien een ingezetene niet slechts woont binnen een bepaald waterschap maar daar ook werkt en recreëert.
169 A.w. blz. 238; ook geciteerd in § 3.4.2 hiervoor, sub 4.2.1.2, 5e alinea.
170 A.w. blz. 258; ook geciteerd in § 3.4.2 hiervoor, sub 4.2.5.1, 3e alinea.
171 MvT Wsw, blz. 24; ook geciteerd in § 3.3.1 hiervoor, sub 9.1.5.
172 MvA Wsw, blz. 57-58.; ook geciteerd in § 3.3.2 hiervoor, sub 10.1.2.
173 Mijn noot: in de BNB-tekst staat hier - m.i. ten onrechte - het woordje in.
174 Beroepschrift in cassatie onder 4, slotalinea.
175 Blz. 1396, r. 19-23.
176 Mijn noot: Snoijink doelt op de ook in casu gehuldigde opvatting dat in het tarief voor de ingezetenenomslag een differentiatie mag worden aangebracht naar de mate waarin de ingezetenen belang hebben bij de werkzaamheden van het waterschap.
177 Blz. 738, r. 18-20.