ECLI:NL:PHR:2001:AD3841
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Fokkens
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de definitie van inrichting onder de Wet milieubeheer en de beoordeling van eenmalige activiteiten
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of er sprake was van een inrichting in de zin van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (Wm) bij de verdachte, die was veroordeeld voor het onrechtmatig oprichten en in werking hebben van een inrichting zonder vergunning. De verdachte had in de periode van 1 maart 1993 tot en met 31 juli 1993 op een perceel in Son en Breugel afvalstoffen, waaronder een tank met olie en asbesthoudend materiaal, in de bodem gebracht. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch had de verdachte hiervoor veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete.
De Hoge Raad overwoog dat de definitie van een inrichting volgens artikel 1.1, eerste lid, van de Wm een bedrijfsmatige activiteit vereist die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de activiteiten van de verdachte als eenmalig moesten worden gekarakteriseerd, en dat deze niet voldeden aan de criteria voor een inrichting. De Hoge Raad verwees naar eerdere rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was geoordeeld dat een eenmalige activiteit die binnen een kort tijdsbestek kan worden afgerond, niet als een inrichting kan worden aangemerkt.
De Hoge Raad concludeerde dat de werkzaamheden van de verdachte, die in totaal niet meer dan negen dagen in beslag namen, niet konden worden gekwalificeerd als een bedrijvigheid die pleegt te worden verricht. Het eerste middel van cassatie werd gegrond verklaard, wat betekende dat de bestreden uitspraak van het Hof werd vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar een aangrenzend gerechtshof voor herbehandeling van het hoger beroep.