1. Volgens de inleidende dagvaarding (nr. 6, p. 4) is het bestuur na 15 mei 1992 overgegaan op Juno Developments International B.V.; per 16 november 1992 zou Matogros N.V. te Curaçao het bestuur hebben overgenomen.
2. Ro. 1 onder f van het bestreden arrest.
3. Zie voor een van de bewuste brieven (bijv.) de laatste prod. bij c.v.a. in conv., tevens c.v.e. in reconv. De brief is ook geciteerd in ro. 5 van het bestreden arrest.
4. Zie vonnis rb. van 27 maart 1996.
5. Totstandgekomen bij wet van 21 mei 1986, Stb. 276. Bij die wet zijn toen in diverse belastingwetten, waaronder de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet op de omzetbelasting 1968 nieuwe bepalingen gevoegd. Deze zijn op grond van de Invoeringswet Invorderingswet 1990 (Stb. 1990.221) op 1 juni 1990 overgebracht naar de Iw 1990.
6. Zie m.v.t., kamerst. [II 1980-1981] 16 530, nrs. 3-4, p. 1.
7. Besluit van 30 mei 1990, Stb. 223. In werking getreden op 1 juni 1990 (art. 10 Uitvoeringsbesluit).
8. Zie n.v.t. op art. 7 van het Uitvoeringsbesluit, Stb. 1990, 223. Op dit punt wijkt de huidige regeling af van de regeling zoals die gold tot 1 juni 1990 (zie Besluit 18 november 1986, Stb. 583). Onder de oude regeling kon iedere rechtspersoon in de naheffingsfase de betalingsonmacht melden.
9. M.v.t.,kamerst. [II 1987-1988] 20 588, nr. 3, p. 97. De daarin aangehaalde passages zijn overgenomen uit de m.v.t. op de wet van 21 mei 1986, Stb. 276 (zie m.v.t., kamerst. [II 1980-1981] 16 530, nrs. 3-4, p. 14).
10. S.t. van de rijksadvocaat, nr. 18, p. 10.
11. S.t. van hun advocaat, § 3.12, p. 8.
12. Het woord ontduiking lijkt gerechtvaardigd, omdat vaststaat dat de bewuste vennootschappen vele malen bewust te veel vooraftrek van omzetbelasting hebben gevraagd en te weinig omzetbelasting hebben afgedragen.
13. De "verhogingen" zijn thans door "bestuurlijke boeten" vervangen (AWR, hoofdst. VIIIA).
14. De belastingdienst vormde indertijd al één geheel. Vgl. L.A. de Blieck/P.J. van Amersfoort/J. de Blieck/E.A.G. v.d. Ouderaa/R.J. Koopman, Algemene wet inzake rijksbelastingen, 1999, § 3.3.7., p. 52-54
15. S.t. rijksadvocaat, nr. 24, p. 12, verwijzend naar de nrs. 3, sub a, en 12-16 van de m.v.gr., alsmede naar de nrs. 10 en 13 van die s.t. zelf.
16. Nr. 8, p. 4.
17. Vgl. Hazewinkel-Suringa/Remmelink, Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, 1996, p. 202. Het komt mij aannemelijk voor dat met opzet in het onderhavige verband niet iets anders bedoeld is dan in het strafrecht.
18. Roo. 7-8 van het eindvonnis.
19. M.v.gr. ontvanger, prod. 2 en m.v.a., tevens m.v.g. in (voorwaardelijk) incidentele beroep, prod. 6.
20. Zie o.a. P. van Schilfgaarde, Misbruik van rechtspersonen (1986), p. 19 en 22, Asser-Maeijer 2.III (2000), nr. 326 (p. 448); J.M.M. Maeijer in noot onder HR 7 juni 1996, NJ 1996, 695, Wezeman, Aansprakelijkheid van bestuurders (diss., RUG, 1998), p. 215.
21. Handelingen II, 29 augustus 1985, 16 530 en 16 631, p. 6337, mk.
22. M.v.a., kamerst. [II 1983-1984], 16 631, nr. 6, p. 21 en 34. Zie ook Vakstudie Invorderingswet (losbl.), Leidraad Inv. 1990, art. 36, § 4.
23. Handelingen II, 16 530 en 16 631, p. 6337 mk.
24. M.v.a., kamerst. [II 1983-1984], 16 631, nr. 6, p. 4.
25. HR 7 juni 1996, NJ 1996, 695, m.nt. J.M.M. Maeijer.
26. M.v.a, kamerst. [II 1983-1984], 16 631, nr. 6, p. 4, nota eindv. II, nr. 9, p. 2 en (in vergelijkbare zin) p. 4-5.
27. Zie o.a. Sanders/Westbroek, BV en NV, 1998, p. 595, Houwen/Schoonbrood-Wessels/Schreurs, Aansprakelijkheid in concernverhoudingen, 1993, p. 790-794, p. 1045-1048, p. 1051-1053, Van Schilfgaarde, Misbruik van rechtspersonen, 1986, p. 92.
28. Voor de derde misbruikwet geldt mutatis mutandis hetzelfde.
29. Zie m.v.t., kamerst [II 1987-1988], 20 588, nr. 3, p. 8, 23. Zie ook Vakstudie Invorderingswet (losbl.), Teksten Leidraad Invordering 1990, art. 36 § 1, aant 3, Vakstudie Invorderingswet (losbl.), art. 36, aant 5.
30. Zie HR 30 mei 1997, NJ 1997, 663, m.nt. J.M.M. Maeijer. Zie over de bevoegdheid om een vordering in te stellen op grond van art. 6:162 BW HR 14 januari 1983, NJ 1983, 597 (Peeters/Gatzen), HR 8 november 1991, NJ 1992, 174, m.nt. J.M.M. Maeijer (Nimox/Van den End).
31. Een dergelijk probleem acht de minister niet aanwezig bij samenloop van een vordering van de fiscus op de voet van art. 36 Iw 1990 en een vordering van de curator ex art. 2:138/248 BW. De minister neemt aan dat in dat geval de curator in overleg zal treden met de fiscus. Vgl. m.v.a., kamerst. [II 1981-1982], 16 530, nr. 7, p. 20, nota ev. [II 1983-1984], 16530, nr. 12, p. 12 en p. 15-16, MvA [II 1983-1984], 16631, nr. 6, p. 2-3, nota e.v., [II 1983-1984], nr. 9, p. 6-7. Zie verder Vakstudie Invorderingswet (losbl.), Leidraad Inv. 1990, art. 36 § 1, aant. 3.
32. Zie ook s.t. rijksadvocaat, nr. 44 (slot) met noot 67.
33. Voor rechtspraak en literatuur (alsmede één verwijzing naar de wetsgeschiedenis) verwijs ik overigens naar de s.t. van de rijksadvocaat, nrs. 43 en 44, p. 20-21.
34. P. van Schilfgaarde, Misbruik van rechtspersonen, 1986, p. 77, en De nieuwe misbruikwetgeving, 1986, p. 34.
35. Zie m.n. de vindplaatsen, genoemd in het middelonderdeel.
36. Zie hiervóór, § 2.1.
37. Nr. 30, sub a, p. 13.