1 Prod. 1 bij inleidende dagvaarding.
2 Doorgestreept in contract.
3 Met de hand geschreven in de overeenkomst.
4 Prod. 1 bij inleidende dagvaarding (dossier Mr Garretsen); prod. a) bij m.v.g.
5 Niet door de rechtbank als feit vastgesteld. Brief aan [eiseres] kenbaar uit prod. 2 bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg (dossier Mr Garretsen).
6 Prod. 3 c.v.r. in eerste aanleg.
7 Zie dagvaarding in eerste aanleg onder 1.
8 P.-v. van de ontruiming, prod. 4 c.v.r. in eerste aanleg.
9 Hier kan sprake zijn van een verschrijving. Als onweersproken is immers vastgesteld dat in de (tweede) huurovereenkomst een termijn was aangegeven die op 5 januari 1998 eindigde.
10 Brief van 27 augustus 1999. Deze is als (proces)stuk bij het dossier van (alleen) Mr Garretsen gevoegd.
11 Zie o.a. HR 29 september 1995, NJ 1997, 340, rov. 3.2 en HR 15 maart 1996, NJ 1997, 341 m.nt. HJS, rov. 2.2.
12 Zie daarover, in verschillende nuanceringen, Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Wesseling-van Gent, art.144, aant. 4; Snijders, noot onder NJ 1997, 341, p. 1878 l.k..
13 Smits neemt in NbBW 1996, p. 75 (in een noot bij HR 15 maart 1996, hiervóór besproken) een wat ruimer standpunt in.
14 Dat aan dit aspect gewicht toekomt blijkt bijvoorbeeld uit EHRM 29 oktober 1991, A-Serie 212 A (Helmers), rov. 36 en A-Serie 212 B (Andersson), rov. 27: als in eerste aanleg een mondelinge behandeling heeft plaatsgehad, kunnen de bijzonderheden van het geval rechtvaardigen dat dat in appel niet gebeurt.
15 Dit gegeven weegt mee in de beslissing in de Helmers-zaak, rov. 38, slotzin, en in de Andersson-zaak, rov. 29, slotzin, en in EHRM 26 april 1995, A-Serie 312 (Fischer), rov. 44.
16 Zie voor het belang van dit gegeven o.a., behalve de al aangehaalde arresten inzake Helmers, Andersson en Fischer, EHRM 23 februari 1994, A-Serie 283 A (Fredin), rov. 22, en (in dit geval met een voor de klager negatieve uitkomst) EHRM 19 februari 1998 (Jacobsson), Reports 1998-I, p. 168 - 169. Een representatieve samenvatting van de zienswijze van het EHRM blijkt uit EHRM 19 februari 1996, Reports 1996-I, p. 123 e.v. (rov. 39). De rov. 49 - 52 van dit arrest onderstrepen het gewicht dat het EHRM toekent aan mondeling gehoor, in gevallen waarin persoonlijke indrukken van de rechter omtrent de bij de zaak betrokken mensen, voor de oordeelsvorming gewicht in de schaal (kunnen) leggen.
17 Zie daarvoor bijvoorbeeld EHRM 23 april 1997 (Stallinger en Kuso), Reports 1997 II nr. 35, p.666 e.v. (rov. 51).
18 Zie Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Wesseling-van Gent, art. 144, aant. 1; Coops' Nederlands Burgerlijk Procesrecht (1979), p. 73; Star Busmann-Rutten-Ariens, Hoofdstukken van Burgerlijke Rechtsvordering, nr. 262; Hugenholtz-Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht (1998), nr. 73; en zie ook de rechtspraak genoemd in voetnoot 25.
19 zie voor de ruimte voor zulke beperkingen ook Stein-Rueb, Compendium van het Burgerlijk Procesrecht (2000) p. 83; Snijders-Ynzonides-Meijer, Nederlands Burgerlijk Procesrecht (1997), nr. 156.
20 Na wijziging van het eerste lid bij nota van wijziging, TK [1999-2000] 26 855, nr. 6, p. 5; gewijzigd voorstel van wet, EK [2000-2001], nr. 250, p. 32.
21 TK [1999-2000], 26 855, nr. 3, p. 112-113.
22 TK [1999-2000], 26 855, B, p. 14.
23 Idem, nr. 5, p. 61. Zie ook de toelichting bij het gewijzigde art. 2.4.10, idem, nr 6, p.10 en 11.
24 Het ontwerp is inmiddels door de Tweede Kamer aanvaard. In de verdere behandeling is geen nadere aandacht aan het onderwerp: pleitrecht meer besteed.
25 Vgl. E. van Burken, Wetsvoorstel 26.855, AAe januari 2001, p. 12; P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, Pleidooi, Advocatenblad 2000, p. 257; J.M. Barendrecht, Snel en goed recht doen, NJB 1994, p. 837-843 pleit er voor altijd een comparitie te houden; R.M.M. de Moor, Artikel 6 EVRM en de dagelijkse rechtspraktijk, 1990, p. 48; A.F.M. Brenninkmeijer, Advocatenblad 1993, p. 434-442; zie m.n. de al. 3 en 4 op p. 442.
Vgl. voorts Hof 's-Hertogenbosch 24 februari 1992, NJ 1992, 595; Hof '-Gravenhage 19 maart 1996, NJ 1997, 362; Hof 's-Hertogenbosch 22 oktober 1996, NJ 1997, 363; Gem. Hof Nederlandse Antillen en Aruba 7 april 1998, NJ 1998, 820; (anders): Gem. Hof Nederlandse Antillen en Aruba 2 mei 2000, NJ 2000, 620; HR 10 november 2000, RvdW 2000, 220.
26 Als men, zoals de Rechtbank in deze zaak, beide argumenten tegelijk in stelling brengt roept dat ook de reactie op: "het is ook nooit goed".
27 Zie ook de in voetnoot 19 aangehaalde literatuur.
28 Dat komt ook tot uitdrukking in de publicatie die als bijlage bij de schriftelijke toelichting van Mr. Garretsen wordt aangekondigd (en die in het dossier van Mr. Thunnissen kan worden aangetroffen).
29 Zie bijvoorbeeld rov. 27 uit EHRM 26 mei 1988 (Ekbatani), A-Serie 134, het hoger in voetnoot 14 aangehaalde Helmers-arrest, rov. 38, en het in voetnoot 16 aangehaalde arrest EHRM 19 februari 1996, rov. 49-52..
30 Zie voor een recent voorbeeld HR 12 mei 2000, NJ 2000, 673, rov. 3.4.
31 Ik zinspeelde er in al. 19 al op dat het dossier van deze zaak de indruk wekt dat die zaak uiteindelijk niet anders zou moeten aflopen dan hij vooralsnog afgelopen is. In zo'n geval is eens temeer te begrijpen dat de rechter geneigd is te denken dat verder (mondeling) debat voor zijn oordeel geen verschil meer zal maken. Toch is dat geen deugdelijke reden om de betreffende partij de toegang tot dat debat te ontzeggen.
32 Zie voor de in art. 7A: 1623a lid 1 BW omschreven uitzondering bijv. Handboek Huurrecht (losbl.), De Wijkerslooth-Vinke, art. 1623a, aant. 42-44 en 46-50 en Dozy-Jacobs, Hoofdstukken Huurrecht (1999), p. 171 - 174.
33 In de laatstgenoemde gevallen kan het ook daarom zo zijn dat de (dwingendrechtelijke) regeling van huur en verhuur van woonruimte niet voor toepassing in aanmerking komt, omdat in de betreffende contractuele relatie het "verzorgingselement" het element van verschaffing van woonruimte (duidelijk) overheerst. Dit is echter in deze zaak niet aan de orde (gesteld), en behoeft dus in cassatie geen aandacht.