ECLI:NL:PHR:2001:ZD2637

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01587/99
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Wortel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de rechtsgeldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding in het kader van een cassatieprocedure. De verdachte, die eerder door het Gerechtshof te Arnhem was veroordeeld tot een geldboete wegens diefstal, heeft in cassatie aangevoerd dat de betekening van de dagvaarding niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken reeds geoordeeld dat klachten over de betekening van de dagvaarding in cassatie niet meer aan de orde kunnen komen als de verdachte of diens raadsman in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad om deze klachten naar voren te brengen, maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Dit leidde tot de vraag of de verdachte in de onderhavige zaak voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren tegen de betekening van de dagvaarding naar voren te brengen.

De eerste behandeling in hoger beroep vond plaats op 27 november 1997, maar het onderzoek werd geschorst wegens het niet in acht nemen van de termijn tussen betekening en terechtzitting. De verdachte heeft op de daaropvolgende zitting van 10 maart 1998 verklaard dat hij niet op de hoogte was van de zaak en verzocht om aanhouding. Het Hof heeft daarop het onderzoek opnieuw geschorst. Na een aantal aanhoudingen en een nietige oproeping, vond de volgende behandeling plaats op 5 januari 1999, waarbij het onderzoek opnieuw begon. De verdachte was echter niet aanwezig op de zitting waarop de bestreden uitspraak is gedaan, en werd niet bijgestaan door een advocaat.

De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie gewezen op de gang van zaken rondom de betekening van de dagvaarding en de vraag of deze nog aan de orde kan komen. Hij concludeert dat de gang van zaken vergelijkbaar is met eerdere jurisprudentie en dat de verdachte niet kan worden verweten dat hij niet heeft geklaagd over de betekening, aangezien hij niet aanwezig was op de zitting. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens het gedeelte waarin het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.

Conclusie

Nr. 01587/99
Mr Wortel
Zitting: 13 maart 2001
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verzoeker wegens diefstal veroordeeld tot een geldboete van fl. 750,= subsidiair 15 dagen hechtenis.
2. Door of namens verzoeker zijn geen middelen van cassatie voorgesteld. Ambtshalve vraag ik evenwel de aandacht voor het volgende.
3. De dagvaarding voor de terechtzitting van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 15 februari 1996 is op 26 januari 1996 tevergeefs aangeboden aan het adres waarop verzoeker toen stond ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. De akte van uitreiking houdt voorts in dat de dagvaarding op 2 februari 1996, na ommekomst van de afhaaltermijn, is teruggezonden naar de afzender, te weten het arrondissementsparket te Almelo. Er blijkt niet dat dit stuk aan de griffier is uitgereikt en als gewone brief naar het adres van verzoeker is verzonden. Er is derhalve geen sprake van een rechtsgeldige betekening van de dagvaarding zoals bedoeld in art. 588 lid 3 sub c Sv.
4. De Hoge Raad heeft reeds herhaaldelijk geoordeeld dat klachten omtrent de betekening van de inleidende dagvaarding in cassatie niet meer aan de orde kunnen komen, indien de verdachte of diens raadsman in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad deze klachten naar voren te brengen maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt, vgl HR NJ 1991, 174, HR NJ 1997, 91 en HR NJ 1998, 556.
Aangezien de bestreden uitspraak niet bij verstek is gewezen doet zich de vraag voor of verzoeker bij de behandeling in hoger beroep een toereikende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren tegen de betekening van de inleidende dagvaarding naar voren te brengen.
5. De eerste behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 27 november 1997. Wegens het niet in acht nemen van de termijn van 10 dagen tussen betekening en de terechtzitting is het onderzoek toen geschorst voor onbepaalde tijd. Verzoeker is op de daaropvolgende terechtzitting van 10 maart 1998 verschenen, en heeft aldaar, blijkens het proces-verbaal der terechtzitting verklaard:
"Ik verblijf op het ogenblik in de penitentiaire inrichting "De Berg" te Arnhem. Ik ben vanochtend zo uit de werkzaal gehaald en ik ben naar het gerechtshof gebracht. Ik weet niet om welke zaak het gaat. Ik verzoek het hof de behandeling van de strafzaak aan te houden, zodat ik mij door een raadsman kan laten bijstaan. Nu u mij vertelt om welke strafzaak het vandaag gaat, wil ik u verzoeken de behandeling van deze zaken te voegen bij een andere zaak waartegen ik ook hoger beroep heb ingesteld. Het gaat hier om een vonnis waarbij mij een gevangenisstraf is opgelegd van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk."
Het Hof heeft vervolgens, in het belang van de verdediging, het onderzoek opnieuw voor onbepaalde tijd geschorst met bevel tot oproeping van verdachte tegen de nader te bepalen terechtzitting.
Nadat de zaak ter terechtzitting van 3 juli 1998 kennelijk wederom is aangehouden wegens een niet juiste oproeping, heeft de volgende behandeling plaatsgevonden op 22 september 1998. Bij terstond gewezen arrest is de oproeping in hoger beroep voor die zitting nietig verklaard.
Na een rechtsgeldige oproeping is op 5 januari 1999 de zaak behandeld waarbij het onderzoek wegens gewijzigde samenstelling opnieuw is aangevangen. Klaarblijkelijk omdat verzoeker op de terechtzitting van 10 maart 1998 was verschenen, is de bestreden uitspraak - ofschoon verzoeker bij die opnieuw aangevangen behandeling ter terechtzitting, waarop de uitspraak berust, niet aanwezig is geweest - aangemerkt als op tegenspraak gewezen.
6. Deze gang van zaken komt mij, in verband met de vraag of de geldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding thans nog aan de orde kan komen, vergelijkbaar voor met de siuatie die zich voordeed in HR NJ 2000, 484. Nu verzoeker niet aanwezig was op de terechtzitting naar aanleiding waarvan de bestreden uitspraak is gewezen en hij op die terechtzitting niet verdedigd werd door een advocaat, kan niet worden gezegd dat bij de behandeling in appèl de gelegenheid onbenut is gelaten over de wijze van betekening van de inleidende dagvaarding te klagen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,