ECLI:NL:PHR:2002:AD5379

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03500/00 P
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Fokkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en overschrijding redelijke termijn van berechting

In deze zaak heeft het Gerechtshof te Arnhem aan de veroordeelde de verplichting opgelegd om ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van f 48.950,-- aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal zou dit bedrag vervangen worden door 160 dagen hechtenis. De veroordeelde heeft tegen deze uitspraak cassatieberoep ingesteld. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft de zaak behandeld en één middel van cassatie voorgesteld door mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer.

Het middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM en artikel 14, derde lid sub c van het IVBPR. De periode tussen de datum van de uitspraak van het Gerechtshof op 25 februari 1997 en de betekening daarvan op 2 april 2000 is te lang geweest. De bestreden beslissing is bij verstek uitgesproken, en de veroordeelde heeft pas op 4 april 2000 beroep in cassatie ingesteld, nadat hij op 2 april 2000 een verstekmededeling had ontvangen.

De stukken tonen aan dat de verstekmededeling niet op de juiste wijze is betekend. De uitreiking op het GBA-adres van de veroordeelde is op 26 maart 1997 tevergeefs geprobeerd. Pas op 30 september 1997 is de mededeling aan de griffier uitgereikt, en deze is vervolgens als gewone brief verzonden. De Hoge Raad oordeelt dat de verstekmededeling niet op de bij de wet voorziene wijze is betekend, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn van berechting is overschreden. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen met toepassing van de maatstaf zoals neergelegd in HR 9 januari 2001, NJ 2001, 307.

De Hoge Raad concludeert dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd voor zover het betreft de hoogte van het aan de Staat te betalen bedrag en het aantal dagen vervangende hechtenis. Dit bedrag en het aantal dagen vervangende hechtenis zullen worden verlaagd, terwijl het beroep voor het overige zal worden verworpen.

Conclusie

Nr. 03500/00/P
Mr Fokkens
Zitting: 30 oktober 2001
Conclusie inzake:
[betrokkene]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft aan de veroordeelde de verplichting opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat f 48.950,-- te betalen, welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal vervangen wordt door 160 dagen hechtenis.
2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen.
3. Namens verzoeker heeft mr M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat de redelijke termijn van berechting, als bedoeld in art. 6, eerste lid EVRM en art. 14, derde lid sub c IVBPR, is overschreden nu tussen de datum van de uitspraak (25 februari 1997) en het moment van betekening ervan (2 april 2000) een te lange periode is verstreken.
5. De bestreden beslissing dateert van 25 februari 1997 en is bij verstek uitgesproken. Namens de veroordeelde is op 4 april 2000 beroep in cassatie ingesteld, kennelijk nadat aan hem op 2 april 2000 in persoon een verstekmededeling was uitgereikt.
6. Bij de stukken bevindt zich een akte van uitreiking van de verstekmededeling, inhoudende dat op 26 maart 1997 tevergeefs is getracht de die mededeling uit te reiken op het GBA-adres van de veroordeelde, [adres A]. De uitreiking is niet gelukt omdat volgens mededeling van degene die zich op het adres bevond, de veroordeelde daar woonde noch verbleef. Daarop is bij de gemeente Emmen informatie uit de gemeentelijke basisadministratie opgevraagd en dat leverde als mededeling gedateerd 1 april 1997 op, dat de veroordeelde op 26 maart 1997, alsmede gedurende de daarop volgende vijf dagen, op het adres [adres A] stond ingeschreven. Vervolgens is de verstekmededeling op 30 september 1997 aan de griffier uitgereikt en deze heeft die mededeling, zoals art. 588, derde lid sub c Sv voorschrijft, diezelfde dag als gewone brief over de post aan dat adres gezonden.
7. Daarmee is de verstekmededeling niet op de bij de wet voorziene wijze betekend. In art. 588, lid 3, onder c Sv is geregeld hoe moet worden gehandeld, indien uitreiking van de mededeling aan het GBA-adres niet mogelijk is. Het stuk dient te worden teruggezonden aan het openbaar ministerie en als blijkt dat betrokkene op de dag van aanbieding en tenminste vijf dagen daarna op dat adres ingeschreven stond, moet de mededeling worden uitgereikt aan de griffier die deze onverwijld dient te verzenden naar het adres waar betrokken ingeschreven staat. Aan deze regeling ligt de gedachte ten grondslag dat bij een dergelijke gang van zaken kan worden aangenomen dat de mededeling op het GBA-adres van verdachte zal worden bezorgd. Hoewel het woord onverwijld alleen wordt gebruikt in verband met de verzending van de mededeling door de griffier nadat deze hem is uitgereikt, brengt een redelijke uitleg mee dat uitreiking van de mededeling aan de griffier na verificatie ook onverwijld zal dienen te geschieden. Alleen dan kan immers worden aangenomen dat het adres waar de brief alsnog naartoe wordt gezonden, inderdaad het juiste adres is. Deze zaak illustreert dat, want de veroordeelde stond vanaf 21 april 1997 ingeschreven in [woonplaats].
8. Nu ook niet blijkt van enige andere betekening van de verstekmededeling voor 2 april 2000 klaagt het middel terecht dat de redelijke termijn van berechting is overschreden. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen met toepassing van de in HR 9 januari 2001, NJ 2001, 307 neergelegde maatstaf.
9. Ik concludeer dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor zover het betreft de hoogte van het aan de Staat te betalen bedrag en het aantal dagen vervangende hechtenis, dit bedrag en het aantal dagen vervangende hechtenis zal verlagen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden