ECLI:NL:PHR:2002:AD6205
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Cassatie over seksuele handelingen met geestelijk gehandicapte en bewijsvoering
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof te Arnhem, waarbij de verzoeker was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld voor andere feiten die verband hielden met seksuele handelingen met een geestelijk gehandicapte. De Hoge Raad behandelt de vraag of het hof terecht heeft vastgesteld dat de verzoeker wist dat het slachtoffer leed aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, waardoor zij niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het hof de verklaring van de verzoeker niet heeft gedenatureerd en dat de geestelijke toestand van het slachtoffer voldoende was om te voldoen aan de eisen van de artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de geestelijke handicap van het slachtoffer niet minder bescherming behoeft dan die van een jeugdige van dezelfde kalenderleeftijd. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn in de cassatiefase is geschonden, wat leidt tot strafvermindering. De uitspraak van het hof wordt vernietigd voor wat betreft de strafoplegging, maar het beroep wordt verder verworpen.