R 00/085
Zitting 14 december 2001
Conclusie mr J. Spier inzake
[Eiseres]
tegen
Ennia Caribe NV (hierna: Ennia) en Mercurius Trading Co (hierna: Mercurius)
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de navolgende feiten, zoals vastgesteld door het GEA te Aruba in het eerste tussenvonnis van 5 juni 1996 onder 2. Ook het Hof is van deze feiten uitgegaan (rov. 4.1 van het bestreden vonnis).
1.2 Op 18 januari 1993 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een door [eiseres] bestuurde auto en een door een werknemer van Mercurius bestuurde auto. Deze laatste auto is "verzekerd bij Ennia".
1.3 In genoemd tussenvonnis heeft het GEA geoordeeld dat "Ennia en/of Mercurius" jegens [eiseres] aansprakelijk zijn (rov. 4.1).
2.1 [Eiseres] heeft van verweerders in cassatie vergoeding gevorderd van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het door haar door de aanrijding opgelopen letsel.
2.2 De vordering tegen Ennia beloopt Aƒ 82.500 en die tegen Mercurius Aƒ 259.500. Het totale bedrag heeft betrekking op speciaal schoeisel ter verlichting van pijn, toekomstige ziektekosten begroot op Aƒ 30.000, kosten van huishoudelijke hulp (kennelijk gedurende twintig jaar) ad Aƒ 120.000, inkomensverlies (eveneens over 20 jaar) ad Aƒ 132.000 en smartengeld ad Aƒ 60.000.
2.3.1 Ter onderbouwing van haar vordering heeft zij vier verklaringen van medici overgelegd.
2.3.2 Dr Croes spreekt in een ongedateerde verklaring van "waarschijnlijk nooit meer klachtenvrij zijn" en een "slechte prognose".
2.3.3 Dr Van Putten schrijft op 7 juli 1994 dat "persistent neurological deficits" "likely" zijn, terwijl er een "fair probability" bestaat dat een toekomstige operatieve ingreep nodig is.
2.3.4 Dr Falconi bericht op 20 september 1993 dat [eiseres] "waarschijnlijk nooit meer klachtenvrij zal zijn" terwijl de prognose "over het algemeen ongunstig" is.
2.3.5 De in het Spaans gestelde verklaring van de neuroradioloog Gonzales behelst, noodgedwongen gebaseerd op mijn gebrekkige kennis van het Spaans, geen relevante gezichtspunten ter ondersteuning van de vordering.
2.4 Ennia betwist - sterk verkort weergegeven - dat sprake is van blijvend letsel en dat [eiseres] schade als door haar gevorderd heeft geleden. Mercurius voert een vergelijkbaar verweer. Zij benadrukken dat [eiseres] haar schade onvoldoende onderbouwt.
2.5 Bij repliek volstaat [eiseres] met het maken van enkele algemene opmerkingen.
2.6 In het eerste tussenvonnis wordt overwogen dat op basis van de betrokken stellingen geen "eindbeslissing" omtrent de gevorderde schade kan worden gegeven. Daarom wordt een comparitie gelast waarbij partijen worden uitgenodigd alle op het geschil betrekking hebbende schriftelijke stukken mee te nemen (rov. 4.2).
2.7 In het tweede tussenvonnis van 28 augustus 1996 geeft het GEA aan dat [eiseres] ter comparitie heeft verklaard dat SVB haar ziektekosten vanaf 18 januari 1995 niet langer vergoedt en dat deze sedertdien deels door een andere verzekeraar worden betaald. Omdat [eiseres] niet kon aangeven welk bedrag zij zelf heeft betaald, wordt haar verzocht daarvan een overzicht te verschaffen (rov. 2.2).
2.8 Voorts wordt een deskundingenonderzoek gelast naar de door [eiseres] opgelopen verwondingen en de gevolgen daarvan.
2.9 De deskundige dr Vallejo Lopez schrijft dat [eiseres] een "Multiple Trauma", wiphlash en "Myofascial Syndrome of the cervical region" heeft opgelopen. Hij acht [eiseres] voor "70% in general" niet langer "in condition to do certain activities, among other the housework". Van de toekomstige prognose stelt hij dat deze "could be regular(1) or good, with special multidisciplinary treatment".
2.10 Bij conclusie na deskundigenbericht betoogt [eiseres] dat de toestand ernstiger is dan in de inleidende vordering werd aangenomen doordien een (niet nader gespecificeerd) hoger bedrag ter zake van ziektekosten en smartengeld wordt gevorderd.
2.11 In het derde tussenvonnis van 18 juni 1997 vraagt het GEA zich af of de door dr Vallejo Lopez genoemde behandeling inmiddels is begonnen. Het wenst daaromtrent opheldering (rov. 2.3).
2.12 Wat de vordering wegens inkomensverlies en huishoudelijke hulp betreft, is thans "wellicht, gelet op het deskundigenbericht, een nadere verduidelijking van de vordering mogelijk, voorzover mogelijk onderbouwd met een verklaring van een arts over de duur van de arbeidsongeschiktheid na behandeling" (rov. 2.5).
2.13 In het vierde tussenvonnis van 24 september 1997 wordt melding gemaakt van hetgeen dr Vallejo Lopez ter comparitie heeft verklaard. [eiseres] lijdt aan "een middelmatig tot ernstig geval van whiplash". De door hem bedoelde behandeling is een multidisciplinaire die "thans niet (wordt) toegepast in Aruba". Zij kan leiden tot vergroting van de arbeidsgeschiktheid (rov. 2.5).
2.14 Volgens het GEA is thans geen eindoordeel mogelijk over de onder 2.12 genoemde vordering. De zaak wordt een jaar aangehouden om te trachten alsdan de toekomstige schade "nauwkeuriger vast te stellen" (rov. 2.6).
2.15 Tot en met september 1998 is van inkomensschade geen sprake omdat niet is gebleken dat [eiseres] is ontslagen of inkomen derft (rov. 2.7).
2.16 Tot en met september 1998 wordt de schade wegens huishoudelijke hulp begroot op Aƒ 15.500 en wordt [eiseres] uitgenodigd de overige materiële schade deugdelijk te onderbouwen (rov. 2.8). Tot bedoelde datum wordt de immateriële schade vastgesteld op Aƒ 25.000 (rov. 2.9).
2.17 Omdat sprake is van verschillende benadeelden beperkt het GEA de aansprakelijkheid van Ennia tot Aƒ 75.000. Voor het overige dient Mercurius de schade te dragen (rov. 2.10).
2.18 De zaak wordt naar de rol verwezen opdat [eiseres] met behulp van verklaring(en) van (een) arts(en) aan kan geven in hoeverre de medische behandelingen hebben geleid tot verder herstel (rov. 2.11).
2.19 Blijkens het eindvonnis van 5 mei 1999 heeft [eiseres], na vier aanhoudingen, afgezien van het nemen van een akte en heeft zij zich gerefereerd. Omdat zij geen akte heeft genomen, heeft zij haar nog niet toegewezen schade, volgens het GEA, niet deugelijk onderbouwd. De desbetreffende vordering wordt afgewezen (rov. 2.2).
2.20 Volgens het GEA rust op Ennia (tot een bedrag van Aƒ 75.000) en op Mercurius "de verplichting om de voor rekening van eiseres komende medische kosten, die verband houden met de (behandeling van) letsels die eiseres als gevolg van het ongeval heeft opgelopen, aan haar te vergoeden" (rov. 2.5). In het dictum is hieromtrent niets opgenomen.
2.21.1 [Eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis. Zij heeft daartegen één grief gericht die aldus is toegelicht dat zij niet in staat was tot het nemen van een nadere akte "omdat zij voortdurend geneeskundige behandeling onderging bij de specialist dr Vallejo". Zij voert aan nog steeds pijn te lijden en deswege medicijnen te gebruiken.
2.21.2 [Eiseres] heeft benadrukt afhankelijk te zijn van "de specialist". Slechts op basis van zijn rapport kan zij haar vordering nader onderbouwen, aldus de toelichting op de grief. Zij voert aan dat hij heeft beloofd "spoedig dit rapport te zullen opmaken". Zodra het is ontvangen, zal zij het overleggen.
2.21.3 Volgens [eiseres] is zij inmiddels (blijkens een overgelegde verklaring: in februari 1996) ontslagen wegens haar gezondheidsproblemen. Voorts wordt een verklaring van dr Falconi van 23 februari 1996 in geding gebracht. Volgens deze verklaring is afgesproken dat [eiseres] zich zou concentreren op "één van haar dagelijkse verplichtingen".(2)
2.22 Ten verwere wijst Ennia er onder meer op dat [eiseres] niet afhankelijk is van haar behandelend specialist. Zij noemt verschillende namen van personen die [eiseres] zou kunnen benaderen (blz. 2).
2.23 In haar pleitnota geeft [eiseres] aan dat haar toestand triest is en dat zij wegens haar behandeling in geldnood verkeert (onder 1). Volgens haar werkt Ennia tegen bij het beschikbaar stellen van de kosten van behandeling (onder 2). De behandeling bij dr Vallejo en een fysiotherapeut duurt nog voort (onder 3). Een eindtoestand is helaas nog niet bereikt (onder 4).
2.24 [Eiseres] stelt het Hof voor drie deskundigen te benoemen ter evaluatie van haar gezondheidstoestand. Voor het overige biedt zij bewijs harer stellingen aan (onder 5).
2.25 Bij vonnis van 21 maart 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis bevestigd.
2.26 Volgens het Hof is het vonnis in eerste aanleg juist (rov. 4.3). Dat wordt in cassatie expliciet niet bestreden; het cassatieberoep richt zich immers tegen rov. 4.5 e.v.
2.27.1 [Eiseres] kon in appèl in prima gemaakte fouten herstellen; eveneens kon zij haar vordering nader onderbouwen, aldus het Hof (rov. 4.3). Het Hof memoreert dat [eiseres] heeft betoogd dat nadere onderbouwing afhankelijk is van "het raport van de specialist" die zou hebben beloofd het rapport zo snel mogelijk op te maken. Bij pleidooi is zij daarop niet meer teruggekomen, hoewel tussen de mvg en de pleidooien acht maanden zaten.
2.27.2 Zij is blijven steken in de stelling dat zij meer schade heeft geleden dan is toegewezen, dat een commissie van deskundigen ware te benoemen en heeft een "verder ongespecificeerd bewijsaanbod" gedaan (rov. 4.5/6). Weliswaar heeft [eiseres] aangevoerd dat zij in februari 1996 is ontslagen, maar "ieder gegeven betreffende de inkomenspositie van [eiseres] na februari 1996" ontbreekt. Haar standpunt dat zulks eerst mogelijk is nadat een specialist een rapport heeft opgesteld, is niet valabel, aldus het Hof (rov. 4.7). Dit laatste geldt ook voor de kosten van huishoudelijke hulp (rov. 4.8).
2.28 Het Hof acht het door het GEA toegewezen bedrag wegens immateriële schade redelijk. In appèl zijn, volgens het Hof, geen feiten en omstandigheden te berde gebracht die nopen tot een hogere vergoeding (rov. 4.9).
2.29 Het bewijsaanbod van [eiseres] wordt gepasseerd omdat het onvoldoende is geconcretiseerd. Voor benoeming van deskundigen is, aldus nog steeds het Hof, eerst ruimte indien voldoende onderbouwing is gegeven ter zake van de nog niet toegewezen schade. Deze onderbouwing ontbreekt evenwel (rov. 4.10).
2.30 [Eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Ennia en Mercurius hebben dat beroep weersproken.
3.1 Hebben GEA en Hof [eiseres] wezenlijk tekort gedaan? Dat is - naar de kern genomen - de inzet van het cassatieberoep. Men kan die vraag van twee kanten benaderen: feitelijk en juridisch. Bij beide invalshoeken sta ik kort stil, al is cassatie voor belichting van deze eerste invalshoek (strikt genomen) niet bedoeld.
3.2.1 In het licht van de onder 2.3 en 2.9 genoemde medische verklaringen is aannemelijk te achten dat [eiseres] schade heeft geleden ná september 1998, de laatste periode waarvoor zij door het GEA is toegewezen. In zoverre is de uitkomst waartoe GEA en Hof zijn gekomen onbevredigend.
3.2.2 Daaraan doet niet af dat (niet alleen de wijze van procederen maar ook) het betoog van [eiseres] niet gemakkelijk te begrijpen is (zijn). In appèl legt zij een brief over waaruit zou blijken dat zij reeds begin 1996 is ontslagen. Waarom die brief niet reeds in eerste aanleg is overgelegd, is onduidelijk.(3) Wanneer juist zou zijn dat [eiseres] - zoals zij in prima betoogde - werd geconfronteerd met niet vergoede ziektekosten, zou men mogen verwachten dat zij de door het GEA geboden kans deze te specificeren met beide handen zou aangrijpen in stede van zich in stilzwijgen te hullen. En ten slotte dringt de vraag zich op waarom iemand die, blijkbaar ten gevolge van het ongeval, stelt in geldnood te verkeren (zie onder 2.23) niet aan kan geven wat zij tekort komt.
3.3 Juridisch bezien valt op 's Hofs vonnis weinig aan te merken. Het had wellicht de voorkeur verdiend wanneer het Hof een comparitie had bepaald waarop - na alle vergeefse pogingen van het GEA - nogmaals zou zijn getracht [eiseres] ertoe te bewegen haar stellingen te onderbouwen. Gehouden was het daartoe m.i. niet. Het middel behelst daarover ook geen klacht.
3.4 Het Hof had mogelijk de vordering kunnen begrijpen als strekkend tot vergoeding van schade op te maken bij staat. Doch ook daaromtrent zwijgt het middel stil.
3.5 Ten slotte zou [eiseres] misschien enig garen hebben kunnen spinnen bij haar onder 2.23 tweede volzin weergegeven stelling, maar ook daarover kan ik in het middel geen klacht bespeuren.
3.6 Veronderstellenderwijs aannemend dat [eiseres] inderdaad niet vergoede schade lijdt, is zeker denkbaar - zoals het Hof aanstipt in rov. 4.3 en wat meer omfloerst in hetgeen daarop volgt - dat bij de behandeling van de zaak fouten zijn gemaakt die, zo voeg ik toe, mogelijk leiden tot aansprakelijkheid. Of zulks het geval is, moet hier verder blijven rusten. Daar gaat het immers in cassatie niet om en het zou bovendien een onderzoek van feitelijke aard in een relatie tussen andere partijen vergen.
4. Bespreking van het middel
4.1 Naar de kern genomen strekt het middel ten betoge dat het Hof heeft miskend dat [eiseres] heeft aangevoerd dat zij haar schade niet nader kon onderbouwen bij gebreke van het door haar genoemde rapport (blijkbaar van haar behandelend specialist).
4.2 Deze klacht faalt reeds omdat niet valt in te zien waarom zij, bij gebreke van dat rapport, niets omtrent haar schade kon stellen. Daar komt nog bij dat zonder nadere toelichting - die ontbreekt - onduidelijk is waarom [eiseres] zich niet kon wenden tot een andere deskundige.(4)
4.3 Het middel klaagt er voorts over dat uit het dossier in zijn geheel voldoende blijkt dát [eiseres] schade heeft geleden.
4.4.1 Zoals hierboven reeds vermeld (onder 3.2.1) is die stelling op zich genomen juist. Zij gaat evenwel voorbij aan 's Hofs gedachtegang. Deze komt er op neer dat [eiseres] in hoger beroep is blijven steken in de in geen enkel opzicht nader uitgewerkte of onderbouwde stelling dat zij schade had die uitstijgt boven hetgeen door het GEA is toegewezen. Dit oordeel van het Hof wordt terecht niet bestreden en kan de door het Hof bereikte slotsom dragen. De klacht stuit daarop af.
4.4.2 Anders dan de steller van het middel lijkt te menen (blz. 10), werpt de enkele omstandigheid dat [eiseres] zou zijn ontslagen geen licht op de hoogte van de schade.
4.5 De klacht vervolgt met het verwijt dat het Hof, tegen de achtergrond van hetgeen onder 4.3 is weergegeven, deskundigen had moeten benoemen, althans [eiseres] in de gelegenheid had moeten stellen haar stellingen te bewijzen.
4.6 Deze klacht ziet er aan voorbij dat het Hof hieraan eerst toe kon komen wanneer voldoende was gesteld. Tot benoeming van deskundigen was het Hof sowieso niet gehouden(5), terwijl het Hof terecht overweegt dat het bewijsaanbod onvoldoende is gespecificeerd.(6) De zelfwerkzaamheid die het middel op blz. 10 hier van het Hof verlangt, vindt geen steun in het recht.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het GEA verstaat daaronder, blijkens het derde tussenvonnis rov. 2.3, "redelijk".
2 Ik begrijp dat aldus dat zij moest kiezen voor ofwel het huishouden dan wel haar baan.
3 Onbegrijpelijk is tevens waarom in appèl niet is opgekomen tegen het onder 2.15 weergegeven oordeel.
4 Op blz. 9 van het verzoekschrift tot cassatie wijst mr J. Groen hier zelf op, zij het dat hij er een andere conclusie aan verbindt.
5 Vaste rechtspraak; zie Hugenholtz/Heemskerk 1998 nr 134 en onder meer HR 16 april 1999, NJ 1999, 666 (P. Clausing) en HR 19 november 1999, NJ 2000, 234 (ARB).
6 Eerst in dat geval is de rechter gehouden tot het geven van een bewijsopdracht; zie de conclusie van mijn ambtgenoot De Vries Lentsch-Kostense in de zaak met rolnr C00/068 onder 10 en met name - naar Antilliaans recht - R99/205 onder 8/12. In beide conclusies staan verdere vindplaatsen.