1 Het in de Hofuitspraak genoemde bedrag van ƒ 6.286.0000 berust op een verschrijving.
2 Gerechtshof te Amsterdam, 7 februari 2001, P00/01129.
3 P.F. Goes, De fiscaal aftrekbare passiva, 2000, blz. 157, betoogt dat schulden als zekere verplichtingen kunnen worden beschouwd (in tegenstelling tot voorzieningen, de onzekere verplichtingen). Ik merk daarbij op dat in mijn opvatting onder schulden alle bestaande schulden moeten worden gerekend, waaronder begrepen de voorwaardelijke schulden (zie hierna). In die opvatting worden mede de verplichtingen tot de schulden gerekend die onzeker zijn in de zin dat het van het vervullen van de voorwaarde(n) afhankelijk is of de schuldenaar moet presteren.
4 Zie over de definiëring van het begrip onder andere H.J. Hofstra en L.G.M. Stevens, Inkomstenbelasting, 5e dr., 1998, blz. 260 en P.F. Goes, a.w., blz. 157/8.
5 Asser-Hartkamp, IV-1, 11e dr., 2000, nr. 6, blz. 4.
6 O.K. Brahn, Zwaartepunten van het vermogensrecht, 6e herz. en aangev. dr., bewerkt door W.H.M. Reehuis, 1999, blz. 211.
7 Asser-Hartkamp, IV-1, 11e dr., 2000, nr. 12, blz. 9 en nr. 33, blz. 25. Brahn, t.a.p.
8 A. Pitlo, Korte uitleg van enige burgerlijk-rechterlijke hoofdstukken, 12e dr., bew. door J.L.P. Cahen, 1992, blz. 59.
9 A. Pitlo, t.a.p.
10 Vgl. HR 25 juli 2000, concl. A-G Van Kalmthout, BNB 2001/1, m.nt. R.J. de Vries.
11 HR 11 juli 1984, concl. A-G Van Soest, BNB 1985/1, m.nt. G. Slot.
12 Vergelijk A.J. van Soest, Belastingen, 20e dr., 1999, blz. 95, die betoogt dat ook natuurlijke verbintenissen als passiva kunnen worden beschouwd, mits daarbij een bestendige gedragslijn wordt gevolgd.
13 HR 14 juni 2000, concl. A-G Wattel, BNB 2000/269, m.nt. G.T.K. Meussen, r.o. 3.4.
14 Dit is anders volgens het jaarrekeningrecht. Volgens de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (onder 250.109) worden verplichtingen onder ontbindende voorwaarden opgenomen tot het moment dat de voorwaarden zijn vervuld. Verplichtingen onder opschortende voorwaarden worden slechts opgenomen (en dan als voorziening) indien het waarschijnlijk is dat aan de voorwaarde zal worden voldaan. U zie verder M.N. Hoogendoorn, Voorzieningen in de jaarrekening, 1997, onder 5.6.2, blz. 135.
15 Vgl. Van Soest, a.w., blz. 95, die betoogt dat voorwaardelijke schulden als passiva kunnen worden beschouwd, mits daarbij een bestendige gedragslijn wordt gevolgd.
16 U zie HR 21 april 1982, BNB 1982/212 m.nt. J. Hoogendoorn. U zie tevens onderdeel 5.6 van de conclusie van mijn ambtgenoot Wattel voor het Fokker-arrest (HR 14 juni 2000, concl. A-G Wattel, BNB 2000/269, m.nt. G.T.K. Meussen).
17 Naar deze formulering wordt verwezen in HR 23 december 1998, BNB 1999/79 en HR 20 juli 1999, concl. plv. P-G Van Soest, BNB 1999/338 m.nt. J. Hoogendoorn.
18 HR 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409, r.o. 3.4.
19 Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch had aan de vaststelling dat belanghebbende de uitgaven voor milieulasten waarvoor de voorziening is gevormd niet zou behoeven te doen indien zij de productie van compost zou staken, het vermoeden ontleent dat die uitgaven niet werden opgeroepen door de bedrijfsuitoefening in het onderhavige boekjaar of de hieraan voorafgaande periode. Dit feitelijke oordeel kon door U niet op zijn juistheid worden getoetst.
20 Vgl. HR 11 april 2001, concl. A-G Van Kalmthout, BNB 2001/259, m.nt. G.T.K. Meussen. U zie verder P.F. Goes, De fiscaal aftrekbare passiva, blz. 177.
21 Vgl. onderdeel 4.10 van de conclusie van mijn ambtgenoot Van Kalmthout voor HR BNB 2001/259.
22 Vgl. punt 4.19 van de conclusie van A-G Van Kalmthout.
23 Een uitzondering geldt indien de arbeid rechtstreeks verband houdt met toekomstige baten, bijvoorbeeld indien de kosten tot de kostprijs van op balansdatum aanwezige voorraden behoren; vgl. de conclusie van A-G Van Soest voor HR 8 november 1978, BNB 1978/326.
24 Zie Goes, a.w., blz. 192 e.v.
25 Deze bepaling luidde:
"Artikel 4. Heffing
1. De door de werkgever aan B te betalen bijdrage bedraagt per 1 januari 1983 2,3% per jaar van de in dat jaar voor zijn onderneming geldende loonsom in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
2. Partijen bij deze overeenkomst zijn bevoegd het in lid 1 genoemde bijdragepercentage in 1984 en/of 1985 te
wijzigen, indien daartoe aanleiding zal zijn.
3. De heffing zal in twee gelijke termijnen plaatsvinden. De eerste termijn vervalt op 15 februari, de tweede termijn
vervalt op 15 augustus van het betreffende jaar. Deze beide heffingen hebben een voorlopig karakter. Tegelijk met de heffing van de tweede termijn zal de definitieve afrekening over het vorige jaar plaatsvinden.
4. De werkgever is gerechtigd een percentage van het bruto inkomen van de werknemer in te houden als bijdrage in de kosten van de in het reglement beschreven regeling. Dat percentage is de helft van het in lid 1 genoemde percentage, dan wel het opnieuw - conform lid 2 - vastgestelde percentage.
5. Ingeval deze overeenkomst na 31 augustus 1985 niet wordt voortgezet, zullen de aanspraken en rechten uit hoofde van deze overeenkomst geldend blijven en zullen de daaruit voortvloeiende lasten worden nagefinancierd met inachtneming van c.q. analoge toepassing van de bepalingen van dit artikel."
26 U zie hierover Goes, a.w., blz. 245 e.v.